< Ga terug < Home
|
Woutertjes model. De betekenis van Woutertje Pieterse voor de Nederlandse (jeugd)literatuurToespraak bij gelegenheid van de Uitreiking van de Woutertje Pieterse Prijs 2008Marita MathijsenHet klopt niet, een prijs
voor jeugdliteratuur noemen naar Woutertje Pieterse. Want Woutertje
Pieterse is helemaal geen jeugdliteratuur. Er is geen kind,
ook geen ouder kind, dat enige aardigheid zou kunnen beleven aan het
verhaal van Woutertje Pieterse. Bovendien is Woutertje Pieterse
niet eens een boek. Het is een verhaal in vele afleveringen, verschenen tussen
1862-1877, en onvoltooid gebleven. Het verhaal kwam pas na de dood van de
schrijver uit als afzonderlijk geheel, maar dat was zeker niet zijn bedoeling.
Bij hem was Woutertje Pieterse onderdeel van zijn grote commentaar op de maatschappij
dat onder de titel Ideën verscheen, en dat was een immens boek in
tijdschriftvorm, of een tijdschrift in boekvorm, hoe je het wil zien, in elk
geval een bijna postmodern verbrokkeld commentaar op het leven, dat gedurende
15 jaar verscheen. De weduwe van Multatuli heeft in 1890 de eerste
verzameluitgave gemaakt. Daarvoor was Woutertje dus niet als apart boek te
lezen, en zeker niet als jeugdboek. Multatuli heeft nooit
iets geschreven voor kinderen en had dan ook de pest aan kinderboeken. Hij vond
het so wie so een mal woord: `kinderboeken’. Alsof er ook `kinderbiefstuk’
bestaat, schreef hij.[1]
In kinderboeken is gelieg de hoofdmoot. Als in een boek Jantje zijn ontbijt aan
een bedelaar geeft, is dat heel mooi van het model-Jantje. Maar als een kind
dat model wil navolgen, dan zal moeder dit verbieden, want in een geregeld
huishouden moet iedereen zijn eigen boterham opeten. Schijnheilige leugens
overheersen dus, in de kinderliteratuur. Waarom dan toch de
grootste Nederlandse jeugdliteratuurprijs naar Woutertje
Pieterse genoemd? In de
geloofsbrief van de oprichters staat, dat de prijs zo genoemd is omdat Woutertje
Pieterse `wat betreft taal en inhoud de kwaliteit representeert waarnaar de Stichting
Woutertje Pieterse Prijs streeft’.[2]
Da’s mooi – en natuurlijk staat Woutertje Pieterse voor kwaliteit in taal en inhoud, maar daarmee is
het nog geen model voor een jeugdboek, lijkt mij zo. Hoog tijd om aan te tonen
dat het toch goed is dat de prijs waarvoor we vandaag bij elkaar zijn de
Woutertje Pieterse Prijs heet. Ik wil namelijk betogen dat Woutertje Pieterse
zoveel invloed heeft gehad op de ontwikkeling van de jeugdliteratuur dat de
prijs niet eens anders zou kunnen heten! Laten we eerst eens kijken hoe de jeugdboeken eruit
zagen in de tijd dat Woutertje Pieterse
verscheen. Wat stelde de kinderliteratuur rond 1862 voor, toen de eerste
verhalen van Multatuli over de Amsterdamse jongen uitkwamen? Er was al een hele
industrie op gang gekomen voor jeugdboeken. Er waren jeugdtijdschriften,
jeugdalmanakken, schoolboeken, jeugdverzen, historische romans voor de jeugd,
prentenboeken en al het andere waarmee een uitgever zichzelf kan verzekeren van
een belegde boterham. Er was ook een zekere bewustheid ontstaan van de speciale
pen en inzet die een schrijver voor de jeugd moest hebben. De schrijver P.J. Andriessen
bijvoorbeeld was gespecialiseerd in historische vertellingen en maakte op deze
manier een genre dat 25 jaar eerder bij de volwassenen geliefd was,
toegankelijk voor kinderen. In 1862 verscheen van hem De schildknaap van Gysbrecht van Aemstel. De schildknaap is dapper, godsdienstig en wat al niet, maar hij lijkt niet
op Woutertje Pieterse. Heel bekend waren in die
tijd de boeken van dominee Jan de Liefde die speciaal voor de christelijke
jeugd schreef. In 1848 verscheen Nathan de
kajuitsjongen, waarin De Liefde
de christelijke boodschap verbindt met een spannend verhaal. Maar Nathan lijkt
niet op Woutertje Pieterse. Kinderliteratuur in die tijd moest moralistisch zijn. [3] Een goed kinderboek voedde op tot godsdienstigheid en vaderlandslievendheid; en godsdienstigheid leidt vanzelf naar deugdzaamheid en vaderlandslievendheid vanzelf naar oranjeliefde. God, vaderland en Oranje, daarover kon je leren uit jeugdboeken. Dat betekende ook dat je in de jeugdboeken leerde hoe je je sociaal moest gedragen en uit kon groeien tot een goede burger met verantwoordelijkheidsgevoel en met een flinke portie medelijden met de armen. Helemaal goed was het, als een jeugdboek ook nog kennisvermeerderend was en je er nog wat van opstak. Met deze insteek is het
dan ook helemaal niet gek dat het boekje De brave Hendrik van Nicolaas
Anslijn in de 19e eeuw 60 drukken kreeg en het nationale
voorleesboekje op de lagere scholen werd. Ik geef u een indruk van de toon van
dit meestgelezen kinderboek van de eeuw van Woutertje
Pieterse: Wat doet Hendrik als hij des morgens opstaat? Zoodra Hendrik des morgens opstaat, dan denkt hij
met blijdschap aan God, omdat hij zoo veel goeds van Hem ontvangt, en
omdat God hem zoo gunstig bewaart. […] Een kind, dat zoo braaf is als Hendrik, zal ook gaarne
school gaan. Twijfel niet daaraan. Ieder braaf kind weet wel, dat er in de
school veel nuttigs te leeren is. Als andere kinderen eens
praten gedurende de les, dan verzoekt hij hun zulks niet te doen; maar hij zegt
het nooit aan den meester als zij zamen praten. Hij weet wel, dat dit zeer
leelijk staat. Ook heeft hij niet gaarne, dat een ander bestraft wordt.[4] Wat moet die Brave
Hendrik een hoop kinderen verveeld hebben. Brave Hendrik lijkt nog het minst
van al op Woutertje Pieterse. Nicolaas Beets trok tegen hem van leer in zijn
opstel Kinderrampen. Hij zegt over Hendrik dat die `zoo braaf, zoo zoet,
zoo gehoorzaam, zoo knap en zoo goedleersch [is], dat gij hem met pleizier een
paar blauwe oogen zoudt slaan, als gij hem op straat ontmoette.’[5]
In Vooruitgang zegt hij dat kinderen `allerhande nuttigheid, geleerdheid, vervelendheid’ te
lezen krijgen. `Zij lezen van volwassenen, die zij niet begrijpen, en van
kinderen, die zij niet zouden durven navolgen. Eerst van engeltjes in jurkjes
en broekjes, die hun spaargeld aan een arm mensch geven, op het oogenblik dat
zij er speelgoed voor dachten te koopen; later van groote mannen, naar hun
begrip versneden en pasklaar gemaakt.’[6]
Hij houdt een pleidooi voor bedrog in de kinderlectuur, voor sprookjes, voor
het niet-realistische, het wonderbaarlijke. Kinderen die alleen De brave Hendrik
lezen worden later sceptisch, rationeel, koel, ze vertrouwen te veel op zinnen
en zintuigen alleen. Ze worden een Droogstoppel, met andere woorden. Woutertje Pieterse is de
eerste gecompliceerde kinderheld in de literatuur. Woutertje Pieterse is niet
braaf, al wil hij dat wel zijn, maar hij begrijpt niet hoe dat moet, omdat er
zoveel tegenstrijdigs van hem verwacht wordt. Woutertje Pieterse wil
wel leren, maar hij heeft de verkeerde meester getroffen. Meester Pennewip wil
alleen maar classificeren, in rubrieken indelen, de bergen in Azië opsommen,
maar hij leert de schoolkinderen niet wat ze echt nodig hebben. Ze weten niet
waar op de globe de landen liggen, ze krijgen geen flinke woordenschat, ze
weten niet dat er een figuurlijk gebruik van woorden bestaat en dat er aardige
uitdrukkingen en gezegden zijn. Een moderne vreemde taal krijgt Wouter ook niet
onderwezen. Bovendien krijgt hij straf van meester Pennewip als hij een gedicht
over een rover gemaakt heeft, die een markgraaf doodt en daarbij een bruid buit
maakt. Dat is fictie, en die bestaat niet in de wereld van meester Pennewip. De
jongen moet wel verdorven zijn als hij zoiets dicht. Woutertje Pieterse wil
wel godsdienstig zijn, maar de dominee die hem komt berispen heeft een stuk in
z’n kraag en hij verwisselt bovendien Woutertje met z’n buurvrouw, en begint
hem te beschuldigen van overspel met de postbode. De aardigste mensen uit
Woutertje Pieterse zijn ongelovig, zoals de dokter; of katholiek, zoals Femke
en pater Jansen. Op het punt van het geloof is Woutertje dus ook al onzeker.
Hij hoort allerlei ongerijmdheden in de bijbel maar als hij vraagt naar de
betekenis, wordt hem gezegd dat hij er niets van begrijpt, lui is, uitvluchten
zoekt, maar antwoorden krijgt hij niet. Woutertje wil ook wel
vaderlandslievend zijn en de held spelen. Maar dat blijkt alleen maar in zijn
fantasieën mogelijk te zijn. Kortom, God, vaderland,
en kennis worden hem wel aangereikt, maar zonder enige mogelijkheid om er
werkelijk een betekenis aan te geven. Daardoor is de boodschap van
Woutertje Pieterse juist andersom dan die in de kinderboeken. De
schrijver betwijfelt kennis, maakt godsdienst belachelijk, en predikt geen
aanpassen aan een gezin of andere gemeenschap. Woutertje Pieterse is dan
ook een heel andere jongen dan de jongens van Anslijn, Andriessen of Jan de
Liefde. Woutertje droomt, Woutertje kan het verschil tussen echt en fantasie
niet goed maken, Woutertje is een onderdeurtje dat gepest wordt, en op school
niet bijzonder presteert totdat een vriendinnetje hem vraagt om de eerste van
de klas te worden en dan wordt hij dat zonder enige moeite, want zoveel stelt
dat van buiten leren op school niet voor. Wouter begrijpt de grote-mensen-maatschappij
niet goed, en dat komt omdat hij niet kan huichelen en niet schijnheilig is.
Woutertje is helemaal geen brave jongen, want hij verpatst zijn bijbel zodat
hij een roversroman uit de leesbibliotheek kan gaan halen. Zo leert de lezer
hem dan ook kennen in het eerste verhaal over Woutertje in Ideën. Hij heeft z’n
bijbeltje verkocht omdat hij echte boeken wilde lezen en daarvoor ging hij naar
de leesbibliotheek en leende Glorioso. Woutertje is stout, Woutertje acht de
bijbel niet, Woutertje wil verzonnen spannende boeken lezen. Woutertje is
vooral: ingewikkeld. Tegen het einde van de 19e
eeuw zijn er twee ontwikkelingen in de literatuur die in verband gebracht
kunnen worden met Woutertje Pieterse. Er ontstaat in de wereld van
volwassenen een stroming van boeken waarin jonge jongens de hoofdpersoon zijn.
Daarnaast zien we in de kinderliteratuur de kinderen ondeugend worden. Vaak
wordt gezegd dat Annie M.G. Schmidt de stoutheid in de kinderliteratuur
gebracht heeft. Naar mijn idee is dat door Woutertje Pieterse gebeurd. Want na
de eerste verschijning van Woutertje breekt er een epidemie van boeken over
jongetjes uit. Jongetjes die eigenzinnig zijn, die afwijken van gewoon gedrag,
die fantasierijk zijn, dromers, of gewoon ondeugend. Laten we eerst eens
kijken naar de ontwikkelingen in de literatuur voor volwassenen. Ik ken van
voor 1862 geen roman of omvangrijke novelle in Nederland met een mannelijke
hoofdpersoon van rond de 10 jaar, de leeftijd van Wouter als het boek begint.
Waar men ook kijkt: bij vroege prozaschrijvers, als de dames Wolff & Deken,
bij Nicolaas Beets, bij Jacob van Lennep of Geertruida Bosboom-Toussaint,
kinderen zijn nog niet interessant genoeg om een hoofdrol te vervullen. Wij
hadden nog geen Charles Dickens die met Oliver Twist en David Copperfield
jongens in de literatuur bracht, zij het dat deze twee nog tamelijk
eendimensionaal aardig zijn. Pas na het eerste optreden van Woutertje komen er
meer verhalen met een kind in de hoofdrol. In de eerste plaats wijs ik op
de verhalen van François HaverSchmidt die hij in 1876 verzamelde onder de
titel Familie en kennissen. De meeste verhalen zijn vanuit het perspectief
van een kind geschreven, maar er zit een ingewikkeld correctiemechaniek in, dat
ongeveer hetzelfde werkt als in Woutertje Pieterse. Je wordt met je neus op de inconsequenties en
schijnheiligheden van de volwassenenwereld gedrukt, juist doordat het kind
braaf probeert te volgen wat de grote mensen eigenlijk bedoelen of willen. In dezelfde sfeer als Woutertje
kunnen we De kleine Johannes (1885) van Frederik van Eeden zien: het
verhaal van een verwonderd kind dat de stroperigheid van de maatschappij
aanklaagt. Frederik van Eeden is niet de enige Tachtiger die verwantschap met
Multatuli toont. Er komen half autobiografische schetsen van andere Tachtigers
uit waarin ook een opgroeiende jongen de hoofdpersoon is. Bijvoorbeeld in De kleine Republiek (1888) van Lodewijk van Deyssel,
of in Jaapje (1917)van
Jacobus van Looy, dat toen het succes had gevolgd werd door Jaap (1923) en Jacob (1930). Maar in de eerste plaats denk
ik aan het boek van Theo Thijssen, Kees de Jongen uit 1923.[7]
De socialistische schoolmeester Theo Thijssen was een Multatulibewonderaar, en
het is ondenkbaar dat hij bij de creatie van Kees niet af en toe aan Wouter gedacht
heeft. In elk geval is de hoofdpersoon ook hier een jongen die dromen koestert
die hij niet kan waarmaken en die half in een
fantasiewereld leeft. Ook is Kees volstrekt geen platte held, maar een
ingewikkeld persoon – en ook dat heeft hij met Wouter gemeen. In de kinderliteratuur verschijnen
tegen het eind van de negentiende eeuw de eerste ondeugende jongens. Het hoefde
allemaal niet meer zo braaf. Weliswaar waren de rijmpjes over Piet de Smeerpoets (1848) al verschenen voor
Woutertje ontstond, maar met de ongekamde, duimzuigende jongens die daarin
voorkomen loopt het dan ook niet goed af. Van de duimzuiger worden de duimen
afgeknipt en een meisje dat met lucifers speelt vat vlam: Verbrand is 't meisje, o, wat naar, De eerste echte
ondeugende jongen is Dik Trom uit het boek van C. Joh. Kievit. ‘’t Is een
bijzonder kind, dat is-ie’, zegt zijn vader als hij de dikke pasgeboren baby
aanschouwt. Dik pikt perziken, zet de veldwachter vast in zijn eigen kelder,
hij scheurt zijn boeken op school stuk, en verschrikt de juf met een levende
kikker. De eerste druk van Uit
het leven van Dik Trom verscheen in 1891, nadat de schrijver jarenlang
naar een uitgever gezocht had. Niemand wilde in eerste instantie de verhalen
over de ondeugende jongen uitgeven. Mede door de vrolijke tekeningen van Johan
Braakensiek die vanaf de tweede druk erin stonden, werd het boek toch een groot
succes, en Kievit maakte er vervolgens een serie van met De zoon van Dik Trom,
Toen Dik Trom een jongen was enzovoorts. Dik Trom is een verre nazaat van
Woutertje, heel anders en zeker niet een dromende of de fijngevoelige romanheld,
maar toch niet denkbaar zonder de weg van Multatuli. Vanuit Dik Trom kunnen we
weer verder, naar genuanceerdere stoute jongetjes zoals Pietje Bel, Kruimeltje,
Boefje en Ciske de Rat – allemaal jongetjes uit een bekrompen of liefdeloos milieu,
die hogerop willen, dromen hebben, en er maar half of helemaal niet in slagen
die te verwezenlijken.[8] Het genre van de roman
waarin een opgroeiende jongen de hoofdrol speelt, is vrijwel verdwenen uit de
literatuur voor volwassenen, ik zou er althans niet zo direct meer een
voorbeeld van weten. Maar in de
kinderliteratuur is Woutertje een model dat telkens opnieuw als sjabloon kan
dienen voor nieuwe tijden. Hij komt als verre verwant voor bij Terlouw in Oorlogswinter, waar
een jongen bij toeval in het verzet terecht komt, bij Tonke Dragt in Een Brief voor de koning (1962)
en bij Thea Beckman als de jongen die via een tijdsmachine in de middeleeuwen
terecht komt in Kruistocht in spijkerbroek (1973). Ook Thomas uit Peter van Gestels Winterijs (2001) is
een moderne Woutertje. Kees Fens beweerde eens,
dat goede jeugdliteratuur zich kenmerkt doordat die ook met plezier door
volwassenen gelezen kan worden.[9]
Andersom kun je niet zeggen, dat goede literatuur voor volwassenen zich
kenmerkt doordat die ook door de jeugd gelezen kan worden. Maar wanneer een
boek zo’n invloed blijkt gehad te hebben als Woutertje
Pieterse op de jeugdliteratuur,
dan is het toch helemaal terecht dat de prijs voor het beste kinderboek van een
jaar de Woutertje Pieterse Prijs heet. [1] Zie Multatuli, Ideeën. Tweede bundel. In: Volledige
werken. Dl. III, 237 (Idee 494). [2] Ontleend aan de website www.woutertjepieterseprijs.nl [3] Hiermee wil ik niet beweren dat jeugdboeken
tegenwoordig niet moralistisch zijn. Integendeel, de boodschap tegenwoordig is
verdraagzaamheid, gevoeligheid en dagelijks tandenpoetsen. [4] Ontleend aan 12e druk uit 1833,
weergegeven op www.dbnl.org. [5] Hildebrand [Nicolaas Beets], Camera
Obscura. Dl. 1. Bezorgd door
Willem van den Berg e.a. Amsterdam 1998, p. 23-24. [6] Idem, p.
300. [7] De Theo Thijssen Prijs voor een kinderboekenschrijver is vernoemd naar een
schrijver die helemaal niet specifiek voor kinderen schreef, en daardoor
verwant aan de Woutertje Pieterse Prijs. [8] Chris van Abkoude, Pietje Bell (1914) en Kruimeltje
(1925); M.J. Brusse, Boefje (1903);
Piet Bakker, Ciske de Rat (1941). [9] Zie Kees Fens, `Achter de berg’. In: De hele Bibelebontse berg. De geschiedenis
van het kinderboek in Nederland & Vlaanderen van de middeleeuwen tot heden.
Amsterdam 1989, 459-467. |