< Ga terug < Home Het Rooverslied, zoals geschreven door Woutertje Pieterse, op muziek gezet en uitgevoerd door Mondo Leone |
- Uw zoon, juffrouw Pieterse, behoort tot de klasse der roovers, moordenaars, vrouwenschenners en brandstichters... Meer niet. ‘Heilige genade! Goeie hemelsche gerechtigheid! Barmhartige christenzielen nog toe! Och, lieveheeremenschelyke deugd, is 't mogelyk! Wat 'n mensch moet beleven!’ Zoo omtrent - maar ik sta niet in voor de juistheid - was de stortvloed van uitroepingen waaronder de tienjarige roover, moordenaar, vrouwenschermer en brandstichter bedolven werd. Arme Wouter! - Ik zal u 'n stuk voorlezen van zyne hand, zei meester, en wie daarna nog twyfelt aan de verdorvenheid van dezen knaap... 't Heele gezelschap beloofde dat men er niet aan twyfelen zou. Het stuk dat de meester daarop voorlas, was dan ook van 'n aard dat die twyfel heel moeielyk viel, en ikzelf, die Wouter heb gekozen tot myn held, zal moeite hebben den lezer te overtuigen, dat-i niet zóó slecht was als-i er uitzag in z'n vreeselyk
| |||||||||||||
*) De ontstelde vrouw bedoelde eau de la reine de Hongrie, een reukwatertje dat in vogue de eau de Cologne voorafging. Behalve by gelegenheden als de in den tekst vermelde, diende het in de kerk om de vrouwelyke toehoorders wakker te houden, waaruit alzoo blykt dat die lodderyn, uit 'n theologisch oogpunt een gewichtige zaak was. De klassieke wyze van gebruik was, 'n klein sponsje daarmee te bevochtigen, dat de dames in een net gepolyst cocotilledopje by zich droegen. Onder de preek ging zoo'n ding van de eene hand in de andere, en ieder die nog niet sliep snuifde er aan ter kontinuatie van halve wakkerheid, en tusschen twee knikjes aan de vriendelyke eigenares in. |
|