Ze weet zich geen
raad en gaat naar de dokter. Die kan haar niet helpen, want hij heeft niks voor
konijnen. De dierenarts kan haar ook niet helpen, want ze is ze niet genoeg
dier. En de dokter met verstand van verstand helpt haar evenmin, want hij raadt
haar aan haar staart en oren van zich af te praten en dat lukt niet. Haar
moeder reageert zoals vervelende moeders doen: ‘Dat komt er nu van,’ zei die.
‘Je wou nooit naar me luisteren.’ Haar kinderen
en kleinkinderen geven haar nog een duwtje verder de put in. Dan zien we
haar radeloos onder de dekens.
Tenslotte
zegt ze het tegen haar man. Straks zie ik hem nooit meer, dacht ze. Wat zal
ik hem missen. Maar dat valt mee. Eerst reageert hij verstrooid: ‘Ach,’
zei haar man, ‘voor mij ben je altijd goed.’ Maar als ze dan begint te
huilen, maakt hij iets lekkers voor haar klaar en geeft haar kusjes. ‘Ik
vind je lief zo,’ zei hij. ‘Je bent een heel lief konijn. Alle mensen hebben
wel wat. Ik lijk op een otter. Zeggen ze.’ Mevrouw Klein vindt haar man een
lieve otter, de liefste van de wereld. Samen gaan ze ervandoor en niemand
weet waarheen.
Het boek
is bekroond vanwege de illustraties. Die hebben niets realistisch, maar zijn in
hun sobere expressiviteit heel raak getroffen. Het gaat om het essentiële, de
kern, de innerlijke eigenschappen van de personages. De staarten van de
verschillende dieren zijn drastisch uitvergroot; de keurige mensen zijn
griezelig keurig; de jager is angstaanjagend militaristisch en meneer Klein is
extreem otterachtig. Als mevrouw Klein onder de dekens ligt, zie je niets van
haarzelf. Maar de twee lange oren die uit de dekens steken, suggereren haar
wanhoop. En dat alles is getekend in een paar schijnbaar nonchalante zwarte
penseelstreken.
Zoals de
tekeningen veel suggereren in weinig lijnen, suggereert de tekst veel in weinig
woorden. Juist door dat opene van tekst en beeld, het simpele en directe, geeft
het boek lezers – kinderen én volwassenen - alle gelegenheid om hun eigen
invulling te geven.
Een goede manier om een kinderboek als geheel in de klas
te bespreken is ontwikkeld door Aidan Chambers. Chambers is een Engelse
kinderboekenschrijver die in 2002 de Hans Christian Andersenprijs kreeg. Maar
hij is ook specialist in leesbevordering en hij beschrijft deze aanpak,
ontstaan in de praktijk van de basisschool, in zijn boeken Vertel eens en
De leesomgeving (Biblion 2001).
De werkwijze is te gebruiken in de hele basisschool.
De ‘Vertel eens’-aanpak komt erop neer dat de
groep in ongeveer drie kwartier over een boek praat naar aanleiding van vragen
die u als leerkracht stelt. Chambers stelt de volgende basisvragen voor,
die meestal veel reactie ontlokken:
-
Wat vind je leuk aan het boek?
-
Wat vind je niet leuk aan het boek?
-
Wat vind je moeilijk?
-
Zie je ook bepaalde patronen die zich
herhalen?
De antwoorden van de kinderen op deze vragen zet u in
steekwoorden op het bord.
De drie eerste vragen vormen een inleiding tot de laatste
vraag, die het belangrijkst is: het is de vraag naar bepaalde patronen
of stramienen in het boek. Door op die patronen te letten, leren
kinderen beter kijken, luisteren en lezen. Dan kunnen ze nog meer genieten van
een boek. Als patronen voor kinderen van uw groep een te moeilijk begrip
is, kunt u vragen naar dingen die steeds terugkomen. Als ze daar eenmaal
mee geoefend hebben, begrijpen ze het gauw genoeg: bij sprookjes is er
bijvoorbeeld vaak sprake van drie opdrachten of drie wensen, bij een
stapelverhaal komt er steeds een zin bij, en in prentenboeken zie je vaak zich
herhalende patronen in de illustraties. De patronen kunnen zitten in de dingen
die de kinderen leuk vinden, niet leuk en/of moeilijk.
Een voorbeeld uit ‘Een heel lief konijn’: de oren van
mevrouw Klein worden steeds groter; ze gaat zich steeds wanhopiger voelen;
niemand kan of wil haar helpen, zelfs haar kinderen en kleinkinderen niet; de
mensen op de tekeningen lijken nergens op echte mensen; in de tekeningen is er
steeds iets heel erg overdreven; de stukjes tekst zijn bijna steeds in vier
regeltjes.
Zodra de kinderen doorhebben dat dát nu patronen of stramienen
zijn, gaan ze die in andere boeken ook herkennen. Soms vinden kinderen na
zo’n bespreking moeilijke dingen niet moeilijk meer, of vallen hen opeens leuke
dingen op die ze eerst niet zagen.
Tips:
-
Er zijn meer vragen mogelijk; elke leerkracht
ontwikkelt daarin zijn of haar eigen stijl.
-
De kinderen moeten het boek goed kennen, dus lees het
zo mogelijk meer dan één keer voor.
-
Alles mag gezegd of opgemerkt worden. Niets is gek of
stom. Geef de kinderen het gevoel dat hun antwoord belangrijk is.
-
Er wordt niet door elkaar heen gepraat. Iedereen
luistert naar elkaar.
-
Het boek moet niet te simpel en voorspelbaar zijn,
anders bent u er snel over uitgepraat. Alle acht boeken uit de Schatkist-reeks
zijn geschikt.
-
De ‘Vertel eens’-aanpak werkt het best als die
regelmatig gehanteerd wordt. Dan raken de kinderen eraan gewend en gaan ze het
leuk vinden om op ontdekkingsreis te gaan in een volgend boek.
-
Meer informatie in: Aidan Chambers: Vertel eens en De
leesomgeving, Biblion, Den Haag 2001.
Over staarten
De meeste dieren hebben staarten. Wat doen ze ermee? Praat
met elkaar over vliegen verjagen met een staart, vechten met een staart,
zwemmen, springen, vliegen met een staart, aan een staart hangen, met een
staart kwispelen, met een staart grijpen, op een staart steunen. Zou het ook
handig zijn voor mensen om een staart te hebben? Stel je voor dat je een staart
had… Wat zou je daar dan allemaal mee kunnen doen wat je nu niet kunt? En wat
voor staart zou je het liefst willen hebben? De staart van een paard, een
varken, een… ?
Over mensen die op dieren lijken
Ze zeggen wel eens dat hondenbazen op hun hond gaan lijken.
Is dat zo? Ken jij mensen die (een beetje) op een dier lijken? Op welk dier
lijk jij (het meest)? Op welk dier zou je willen lijken? En op welk dier
absoluut niet? Op welk dier lijkt je vader, moeder, tante, buurman?
Over de broer van mevrouw Klein
Mevrouw Klein had een broer.
Kees.
Dat was een jagersman.
Hij bracht haar vaak een dood konijn.
Vind je broer Kees een aardige man? Waarom wel of waarom
niet? Zou je wel eens met broer Kees mee willen gaan jagen? En heb jij wel eens
konijn gegeten?
Over de moeder van mevrouw Klein
Toen ging mevrouw Klein
naar haar moeder.
‘Dat komt er nu van,’ zei die.
‘Je wou nooit naar me luisteren.’
Vind je de moeder van mevrouw Klein lief? Waarom (niet)? Wat
had de moeder van mevrouw Klein misschien beter kunnen zeggen of doen?
Over de kinderen van mevrouw Klein
Ze schrokken van de oren.
‘Zou dat erfelijk zijn?’ vroegen ze.
‘Kunnen wij dat ook krijgen?
Wat erg! Wat ontzettend!’
Vind je de kinderen van mevrouw Klein aardig? Waarom (niet)?
Wat hadden ze misschien beter kunnen zeggen of doen?
Over de kleinkinderen van mevrouw Klein
De kleinkinderen
van mevrouw Klein
lachten om de lange oren.
En ze trokken eraan.
Wat vind je van het gedrag van de kleinkinderen van mevrouw
Klein? Als jouw oma konijnenoren had, zou je dan hetzelfde doen als die
kleinkinderen? Waarom (niet)? Wat zou jij doen of zeggen?
Over de man van mevrouw Klein
Meneer Klein kon haar niet zien huilen.
Hij maakte iets lekkers om te eten.
En iets warms om te drinken.
Hij gaf haar honderd kusjes.
‘Ik vind je lief zo,’ zei hij.
‘Je bent een heel lief konijn.
Alle mensen hebben wel wat.
Ik lijk op een otter. Zeggen ze.’
Wat vind je van wat meneer Klein doet en zegt? Als meneer
Klein niet op een otter had geleken, had hij dan toch hetzelfde gedaan en
gezegd, denk je?
Over de afloop van het verhaal van mevrouw Klein
Mevrouw Klein
en meneer Klein
zijn vertrokken.
Het huis staat leeg.
Waarom zijn mevrouw en meneer Klein vertrokken? En waar
zouden ze zijn heengegaan? Vind je dat ze gelijk hebben om te vertrekken? Wat
zou jij gedaan hebben in hun geval?
Over de treurigste tekening
Blader door het boekje en lees het verhaal opnieuw. Vind je
de tekeningen mooi? Waarom (niet)? Wat is het bijzondere van de tekeningen?
Welke tekening vind je het treurigst? Waarom kies je voor juist die tekening?
Ga ook op zoek naar de grappigste tekening. Zie je ook een tekening die
tegelijkertijd treurig en grappig is?
Het omgekeerde verhaal schrijven
Op een dag kreeg mevrouw Klein een staart.
Schrijf
een kort verhaal over een dier dat onverwacht iets menselijks krijgt
(bijvoorbeeld mensenvoeten of mensenhanden) en daar totaal door van streek raakt.
Dieren raden
Waar leek dat ding op?Niet op een kattenstaart. Niet op de
staart van een paard. Niet op de staart van een eekhoorn, een tijger, een ezel,
een das, een beer, een bever, een olifant, een kameel, een krokodil, een
varken, een een een…’
Kies een dier uit, bedenk hoe je staart er uit ziet en wat
je ermee kunt doen. Vertel de kinderen uit je groep kort iets over je staart,
maar zeg niet welk dier je bent. Laat het ze raden. ‘Ik heb een krul in mijn
staart, ra, ra, wie ben ik?’ ‘Ik zwem met mijn staart en ik kan er flinke
klappen mee uitdelen. Ra, ra, wie ben ik?’ ‘Ik heb een roodbruine staart en ik
gebruik hem om in evenwicht te blijven als ik van tak naar tak spring. Ra, ra,
wie ben ik?’ ‘Ik heb een staart met een pluimpje en ik verjaag er vliegen mee.
Ra, ra, wie ben ik?’
Een vogel tekenen met een echte verenstaart
Het was ook geen vissenstaart,
en geen vogelstaart.
Zoek op straat, in het park of in het bos wat veren van een
vogel. Teken een vogel en plak er de veren als een echte staart op.
Een bericht voor de krant schrijven
En voor je het wist, stond in de krant:
Mevrouw K. te A. heeft staart.
Schrijf een kort stukje voor in de krant. Je mag, nee je
moet overdrijven. Hoe ziet de staart er uit? Wat doet mevrouw K. in al haar
wanhoop? Huilen, janken, schreeuwen? Wat durft ze niet meer te doen? Heeft ze
speciale kleren aangetrokken? Wat zeggen de buren? Hoe moet het verder met
mevrouw K.?
Een zelfportret met konijnenoren tekenen
De oren van mevrouw Klein
begonnen te groeien en te groeien.
Kijk in de spiegel en teken een zwart-wit zelfportret: een
zelfportret met korte konijnenoren. Maak ook een zwart-wit zelfportret met
lange konijnenoren. Laat je tekeningen aan andere kinderen zien.
Een zelfportret met konijnenoren en muts tekenen
Ze zette er een muts over
of een hoed.
En als ze naar bed ging
deed ze een netje om.
Kies je zelfportret met lange oren (zie vorige opdracht).
Schilder er in vrolijke kleuren een muts overheen. Of een hoed. Of een netje.
Tekenen wat je voelt
De tekenaar heeft een belangrijke prijs gekregen voor de
tekeningen in het boek. Wat vind je daarvan? Welk woord vind je het best bij de
tekeningen passen: mooi, gevoelig, kinderachtig, grappig, net echt, overdreven?
Of weet je zelf een beter woord? Wat zie je meer op de tekeningen: hoe mevrouw
Klein er in het echt uitziet of hoe ze zich voelt?
Kijk naar de tekening waarop mevrouw Klein in bed ligt. Je
ziet alleen haar konijnenoren, verder niets. Hoe zou ze zich voelen?
Teken iemand die heel verdrietig is, iemand die heel blij
is, en iemand die heel boos is. Kleur de tekeningen in met een hoofdkleur die
bij het gevoel past.
Staarten maken
Maak van touw, raffia of houtwol een staart. Of gebruik
veren, lintjes, stroken papier, restjes wol of elektriciteitsdraad. Maak een staart van een voorwerp: van een
potlood, een oude afwasborstel of iets anders. Het wordt de staart van een
leeuw, een paradijsvogel, een fantasiedier… Hang alle staarten aan een waslijn
in de klas en je hebt een tentoonstelling.
Het staartspel spelen
Speel in de gymzaal of op de
speelplaats het staartspel. Eén kind krijgt een das als staart. Het staartkind
stopt het ene eind van de staart achter in zijn gymbroek, op zo’n manier dat de
staart vastzit en toch een beetje los wappert. Het staartkind moet proberen zo
veel mogelijk kinderen af te tikken. De kinderen proberen om zo vlug mogelijk
de staart uit de broek van het staartkind te trekken. Het kind dat de staart
lostrekt, wordt daarna staartkind.