Met een stadsplattegrond
Lees het verhaal Beentjeweg
(p. 7-32) voor. Het is het eerste en het langste verhaal uit dit boek van Paul
Biegel. Het bestaat uit vier ongeveer even grote delen.
Print voor deel 3 De gevaarlijke tocht een aantal keren de
stadsplattegrond van Bussum en deel die uit aan
groepjes van drie à vier kinderen.
(klik
hier voor een printbare kaart)
(Grotere kaart achterin; elektronische versie op de website
www.woutertjepieterseprijs.nl)
Vertel dat u erachter bent gekomen dat het
verhaal zich afspeelt in Bussum. In dit hoofdstukje wordt de tocht beschreven
die de kabouter met Beentjeweg en Vergeten Beer per kar aflegt om bij de
poppendokter te komen.
De route begint als het gezelschap linksaf de Meentweg
opgaat. Ze zijn dan al gauw bij het kruispunt met de Heuvellaan (p. 20) Laat de
kinderen die straten op de kaart opzoeken. Lees het verhaal verder voor,
terwijl de kinderen op de kaart bijhouden waar het gezelschap is. De kar gaat
verder over de Meentlaan, passeert de kruispunten met de Heuvellaan, de Koningslaan, de Parklaan, de
Nieuwe ’s Gravelandsche weg. Daar ergens woont opoe Hilhorst. Na de Meentweg
gaat de kar verder door de Herenstraat, passeert de Spiegelstraat en komt vast
te zitten op de spoorwegovergang (p. 22/23). Na de spoorweg even links en nog
een keer links en het gezelschap is in de Brinklaan (p. 24). Bij het kruispunt
draaien de reizigers rechtsaf de Havenstraat in (p. 25) waar de poppendokter
woont en vandaar komen ze bij het Wilhelminaplantsoen (p. 26) waar ze de nacht
doorbrengen.
In het vierde deel van het verhaal Een graaiende hand wordt de tocht naar huis in omgekeerde volgorde
beschreven, van het Wilhelminaplantsoen naar opoe Hilhorst in de Meentstraat
(p. 28) en van daar terug naar het huis met de grote tuin (p. 30). Het is heel
spannend om zo’n sprookjesachtig verhaal te volgen op een stadsplattegrond. Net
alsof het echt gebeurd is, en dat is natuurlijk ook zo…
Met een landkaart
Het verhaal De
schipbreuk (p. 57) speelt zich af op de woelige baren van de Zuiderzee.
Print de kaart van het IJsselmeer en maak
zoveel kopieën als er kinderen zijn. Geef ieder kind een kopie.
(klik
hier voor een printbare kaart)
(Grotere kaart achterin; elektronische versie op de website
www.woutertjepieterseprijs.nl)
Vertel dat het
verhaal dat u gaat voorlezen zich afspeelt in de tijd dat het IJsselmeer nog
Zuiderzee heette, dat de Afsluitdijk nog niet bestond en dat daar ook nog geen
polders waren. Laat de kinderen alles wat tóen zee was blauw kleuren. Lees dan
het verhaal voor.
Tijdens het voorlezen tekenen de kinderen de route die het
bootje de Ooievaar over de Zuiderzee aflegt. Fie en de kinderen varen de haven
van Harderwijk uit: ’t Ging lekker, we
waren al een paar uur van Harderwijk (p. 57), gaan eerst richting Muiden,
dan richting Marken, nee richting Hoorn
(p. 58), ze zwabberen de kant uit van Enkhuizen, nee van Stavoren, of gaan toch
maar richting Texel of Vlieland (p. 59), nee het wordt Terschelling (p. 60) of
niet? Uiteindelijk leiden ze schipbreuk en stranden op het vogeleiland Griend
(p. 62). De terugweg met een herstelde boot van Griend naar huis (Harderwijk)
verloopt vlekkeloos (p. 67).
Na afloop van het voorlezen schrijven de kinderen op hun
eigen kaart een belangrijke zin die ze van het verhaal hebben onthouden. En een
eigen zin over wat ze van het verhaal vinden. Bekijk samen de kaarten.
Met muziek
Ga in eigen collectie of in de bibliotheek op zoek naar een
cd met Slavische Dansen van Antonin
Dvorak. Lees het verhaal Vlo (p. 161)
voor. Het verhaal gaat over Madame Zizi die in een vlooientheater danst op
muziek van de achtste Slavische Dans van Dvorak. Zet na het voorlezen van de
cursieve intro op p. 161 de achtste dans op. Lees door met op de achtergrond de
muziek. Laat de kinderen aan het eind van het verhaal de dans nog een keer
horen.
Maar ze bewogen niet meer, de pootjes, want madame Zizi was
dood, en daarmee is haar geschiedenis uit. Als je ooit die muziek hoort, de
achtste Slavische Dans van Antonin Dvorak, in g moll, dan moet je aan haar
denken. [p. 174]
Enkele langere verhalen uit Laatste verhalen van de eeuw lenen zich om klassikaal dieper op in
te gaan, zoals Beentjeweg, Doornroosje, De schipbreuk en Kraai’s
wereldreis. Dit kan prima volgens de ‘Vertel eens’-aanpak van Aidan
Chambers.
Chambers is een Engelse
kinderboekenschrijver die in 2002 de Hans Christian Andersenprijs kreeg. Maar
hij is ook specialist in leesbevordering en hij beschrijft deze aanpak,
ontstaan in de praktijk van de basisschool, in zijn boeken Vertel eens en
De leesomgeving (Biblion 2001).
De werkwijze is ontstaan in de praktijk
en te gebruiken op de basisschool, maar ook in de onderbouw van vmbo, havo en vwo.
De ‘Vertel eens’-aanpak komt erop neer
dat de
groep in ongeveer drie kwartier over een boek praat naar aanleiding van vragen
die u als leerkracht stelt. Chambers stelt de volgende basisvragen voor,
die meestal veel reactie ontlokken:
-
Wat vind je leuk aan het boek?
-
Wat vind je niet leuk aan het boek?
-
Wat vind je moeilijk?
-
Zie je ook bepaalde patronen die zich
herhalen?
Zet de antwoorden van de leerlingen in steekwoorden op het bord.
De drie eerste vragen vormen een inleiding tot de laatste
vraag, die het belangrijkst is: het is de vraag naar bepaalde patronen
of stramienen in het boek. Door op die patronen te letten, leren
kinderen beter kijken, luisteren en lezen. Dan kunnen ze nog meer genieten van
een boek. Als patronen voor kinderen van uw groep een te moeilijk begrip
is, kunt u vragen naar dingen die steeds terugkomen. Als ze daar eenmaal
mee geoefend hebben, begrijpen ze het gauw genoeg: bij sprookjes is er
bijvoorbeeld vaak sprake van drie opdrachten of drie wensen, bij een
stapelverhaal komt er steeds een zin bij, en in prentenboeken zie je vaak zich
herhalende patronen in de illustraties. De patronen kunnen zitten in de dingen
die de kinderen leuk vinden, niet leuk en/of moeilijk.
Voorbeelden uit Kraai’s wereldreis: de vele gevaren
waar Mus het over heeft, komen een paar keer terug in het verhaal; wat Mus
Kraai voorspiegelt, blijkt niet te bestaan, maar omgekeerd gelooft Mus niet wat
Kraai bij terugkomst vertelt over zijn reis; het spraakgebrek van het
kraaienvrouwtje wordt consequent volgehouden; elk personage denkt vanuit zijn
of haar eigen beperkte perspectief (bijvoorbeeld vanuit de veronderstelling dat
de aarde plat is); het verhaal eindigt waar het begint: in Bussum.
Zodra de kinderen doorhebben dat dát nu patronen of
stramienen zijn, gaan ze die in andere boeken ook herkennen. Soms vinden
kinderen na zo’n bespreking moeilijke dingen niet moeilijk meer, of vallen hen
opeens leuke dingen op die ze eerst niet zagen.
Tips:
-
Er zijn meer vragen mogelijk; elke leerkracht
ontwikkelt daarin zijn of haar eigen stijl.
-
De leerlingen moeten het verhaal goed kennen, dus lees het
zo mogelijk meer dan één keer voor.
-
Alles mag gezegd of opgemerkt worden. Niets is gek of
stom. Geef de kinderen het gevoel dat hun antwoord belangrijk is.
-
Er wordt niet door elkaar heen gepraat. Iedereen
luistert naar elkaar.
-
Het verhaal (of boek) moet niet te simpel en voorspelbaar zijn,
anders bent u er snel over uitgepraat. Alle acht boeken uit de Schatkist-reeks
zijn geschikt.
-
De ‘Vertel eens’-aanpak werkt het best als die
regelmatig gehanteerd wordt. Dan raken de kinderen eraan gewend en gaan ze het
leuk vinden om op ontdekkingsreis te gaan in een volgend boek.
-
Meer informatie in: Aidan Chambers: Vertel eens en De
leesomgeving, Biblion, Den Haag 2001.
Het héle boek klassikaal bespreken is alleen aan te raden voor
de bovenbouw van havo/vwo, omdat het dan gaat om inzicht in de patronen van
álle verhalen, en om de samenhang tussen de patronen in de verhalen. U kunt de
vragen naar leuk, niet leuk en moeilijk dan waarschijnlijk overslaan, en meteen
vragen naar patronen in het boek, zoals:
- stijlfiguren als herhalingen, opsommingen, veel
synoniemen, alliteratie en rijm, overdrijving, neologismen,
stapelelementen
- soorten verhalen: - verhalen die niet geloofd worden, - verhalen die zichzelf in de staart bijten, - hilarische Broodje
Aap-verhalen, - mysterieuze verhalen waarin je veel zelf moet invullen,
- verhalen zonder clou, - verhalen over de geschiedenis van een ding
(tafel, huis)
- sprookjes die zich niet afspelen in een land,
hier ver vandaan, zoals gebruikelijk bij sprookjes, maar in een bekende,
oerhollandse geografische setting: Bussum, Zuiderzee, Purmerend
- Literaire en muzikale verwijzingen: Arthur
Rimbaud, Jan Hanlo, Doornroosje, Het Behouden Huys, Dvorak
- Gebruik van Latijn, maar ook van dialect,
overdreven deftig praten en spraakgebreken
- Taalgrapjes
Over de afloop van een verhaal
Sommige verhalen lopen slecht af. Bijvoorbeeld het verhaal
Jan van de Takken (p. 49). Zijn lieve
Greetje wordt onder een omvallende linde bedolven en is op slag dood. En Jan
van de Takken zingt als flodderig vogeltje een treurig lied op haar graf.
Andere verhalen, zoals De schipbreuk
(p. 57) lopen goed af. Na de verschrikkelijkste ontberingen komen de
schipbreukelingen toch veilig thuis. Praat met elkaar over waar je van houdt:
van een goede of een slechte afloop? Kunnen verhalen met een slechte afloop
toch mooi zijn? Hoe kan dat? Hoop je als je een verhaal leest altijd op een
goed eind? Weet je bij sommige verhalen al in het begin dat het misschien
slecht afloopt? Heb je wel eens een verhaal gelezen met een slot dat je
eigenlijk anders wou? Moet een verhaal altijd een eind hebben?
Ken je een verhaal met een open eind?
Over het geheim van een verhaal
Lees het verhaal De
beestenbakker (p. 111) voor. Pottenbakker Jollema is een man die nooit iets
zegt. Waarom hij zwijgt, weet niemand. Het is een man met een geheim. Het loopt
slecht af met hem. Het meisje Marretje zet de stille pottenbakker ertoe aan om
geen potten meer te maken maar beelden van beesten. Jollema gaat dat doen, maar
hij blijft een ontevreden man. Marretje adviseert hem op zijn beestenbeelden te
blazen zodat ze gaan praten. Ook dat advies volgt Jollema op, met uiteindelijk
een verschrikkelijk resultaat.
Wat is er aan de hand met Jollema? Dat staat niet in het
verhaal. De lezer moet er zelf maar achter komen. Wat denk jij, waarom was
Jollema niet tevreden met zijn prachtige potten en beelden van beesten, ook al
waren ze dood? En wat wilde Marretje en waarom? Ook met haar loopt het slecht
af. Wordt ze gek aan het eind van het verhaal? Of is ze helemaal niet gek en
vinden mensen dat alleen maar omdat die er niets van snappen? Als Marretje er
niet was geweest, had Jollema nog steeds mooie potten gebakken. Is het
eigenlijk niet allemaal de schuld van die lieve, behulpzame, bemoeizuchtige
Marretje? Praat er samen over en hoor elkaars mening.
Over discriminatie in een verhaal
Lees het verhaal Zoeli
en Boeli (p. 103) voor. De twee zwarte vrouwen Zoeli en Boeli worden
negerinnen genoemd. Mag dat? Is het altijd discriminerend om een zwarte man een
neger en een zwarte vrouw een negerin te noemen? Waarom vind je dat wel of niet?
De knecht Lammert zegt op p. 104 over zwarte mensen: ‘Die bennen lui en vadsig en stom en dom en vals en gemeen en
onbetrouwbaar en ’s nachts vliegen ze als vleermuizen rond en zuigen bloed uit
je hals.’ Wat vind je van zo’n uitspraak? Mag iemand dat zeggen? Mag een
figuur in een verhaal dat zeggen? De boer reageert op Lammert met:
‘Zo, jij weet veel. Ga dan maar aan de
slootkant zitten met je rug naar ons toe. Want wij motten ze wel.’ (p. 104)
Even later zegt de boer tegen Zoeli en Boeli:
‘Laat hem naar. Hij houdt niet van zwarten.’ De dames moeten erom
lachen. ‘Bang!’ riepen ze. ‘Hij is bang.
Hij is een haas. Zullen we hem haas maken?’ Wat vind je van de reactie van
de boer en van de dames? Wordt Lammert aan het eind van het verhaal gestraft
voor zijn lelijke opmerkingen? Wat gebeurt er precies? Is er tovenarij in het
spel? Of is het toeval dat de zeis naar beneden valt?
Over nieuwe en oude sprookjes
Lees het verhaal Doornroosje
(p. 135) voor. Schat van tevoren in of uw groep de erotische passages in dit
verhaal aankan. Gerrit, een matroos die over boord is geslagen, spoelt aan op
een strand en ontmoet op zijn tocht de slapende prinses Antsjassa die hij tot
leven wekt. Het verhaal is een uitgebreide variant op het sprookje Doornroosje.
Lees dat sprookje, te vinden in elk sprookjesboek van de gebroeders Grimm, ook
voor. Praat met elkaar over de vele verschillen tussen de beide
Doornroosje-verhalen. Ontdek samen verschillen in detail en verschillen in
grote lijn. Hoe verschillen het begin en het slot van beide sprookjes? Hoe is
het taalgebruik in het ene en in het andere verhaal? Wat zijn de overeenkomsten
in beide verhalen? Zijn er meer verschillen dan overeenkomsten? Welk verhaal
vinden de kinderen mooier en waarom?
Over hoe kort een verhaal kan zijn
Lees het verhaal De
bonte parade (p. 221) voor, het laatste verhaal uit het boek
Laatste verhalen van de eeuw. Dat kan
zorgen voor heel wat gespreksstof. Wat gebeurt er in dat verhaal? Of gebeurt er
helemaal niets? Is het alleen maar het begin van een verhaal? Wat zou er dan
verder (kunnen) gebeuren? Of is het helemaal geen verhaal? Maar wat is het dan
wel? Hoe kort kan een verhaal zijn? Is het spannend om dit verhaal te lezen? Of
teleurstellend? Waarom zou dit verhaal als laatste in het boek staan? Weet je,
na het voorlezen, nog welke figuren meeliepen in de bonte parade? En in welke
volgorde? De laatste zin van het verhaal (en van het boek) luidt:
Bij de rivier hield de stoet halt, en allen
weenden bitter omdat ze zo verschillend waren. Waarom is verschillend zijn
een reden om bitter te huilen? Welke figuur in de parade zou jij trouwens het
liefst willen zijn? En welke zeker niet?
Praten en schrijven zonder laatste woord
Vergeten Beer keek suffig. ‘Wat is?’
vroeg hij. ‘Wat is?’
Egel antwoordde: ‘Wat er is, dat is dat de
kabouter hier jullie naar de poppendokter wil brengen.’
‘Oh,’ zei Beer.
‘Fijn! Fijn dat hij dat.’
Het hele gezelschap keek elkaar aan. Het was
duidelijk dat Vergeten Beer zijn zinnen niet afmaakte. Het laatste woord bleef telkens weg. (p. 17)
Het hoofd van Vergeten Beer in het verhaal Beentjeweg (p. 7) loopt langzaam leeg.
En met minder zaagsel in zijn hoofd, kan hij ook minder praten. Van elke zin
komt het laatste woord niet meer uit zijn mond. Dat is ook een grappig spel om
uit te proberen. Schrijf een zin op die je vandaag iemand hebt horen zeggen.
Lees die zin voor, maar zonder het laatste woord uit te spreken. ‘Hoeveel keer
moet ik dat nog?’ ‘Mag ik even de?’
‘Vanmiddag is er niemand.’ Snappen de anderen wat je wilt zeggen? Op eenzelfde
manier kun je een kort gesprekje opschrijven, bijvoorbeeld tussen een kind dat
zijn zinnen niet afmaakt en een vriendje dat hem wel begrijpt. Of een gesprekje
waarbij de twee laatste woorden van de zin niet worden uitgesproken.
Liedjes schrijven
Zoeli zoeli boelima
Appelmoes vanillevla
Maar wij zijn van chocolade
En de toekomst kunnen wij raden (p. 104)
Haale, baale, kaale, saa
Mooni, hooni, boebi baa
Oore, toore, wang wang wang
Kinderen zijn in ’t donker bang (p. 105)
Dit zijn twee liedjes die de dames Zoeli en Boeli zingen in
het verhaal Zoeli en Boeli (p. 103).
Schrijf ook zo’n liedje van vier regels. Begin met een vreemd klankwoord van
twee lettergrepen. Herhaal dat woord of maak een nieuw woord dat erop rijmt.
Bedenk dan nog een drielettergrepig klankwoord dat rijmt. Dan heb je een eerste
regel. Kijk verder naar de liedjes van Zoeli en Boeli en laat je erdoor
inspireren. Af en toe zijn er woorden of hele regels die je kunt begrijpen.
Sluit af met een regel in het Nederlands.
Is je liedje af? Zing het dan zoals Zoeli en Boeli het
gezongen zouden kunnen hebben.
Beeldjes van klei maken
Marretje begon de vloer te dweilen, en schoof al dweilend
tot dicht genoeg bij Jollema om glurend te kunnen zien wat hij maakte. Een
beest, dat was duidelijk, maar wat voor een? Het had een kop en een staart en
vier poten en twee oren, en ook een rug en een buik… zeker een kattenmuis,
dacht ze, maar ze zei niets en dweilde voort. (p. 113)
In het verhaal De
beestenbakker (p. 111) gaat pottenbakker Jollema in plaats van potten
beesten bakken. Pak een homp klei en maak het beeld van de kattenmuis zoals jij
denkt dat het er uitzag. Vergelijk jouw kattenmuis met die van je klasgenoten.
Maak samen een tentoonstelling.
Stemmen nadoen
‘Lieve prinses. Ik vind u zo lief. Wilt u met me trouwen?’
(p. 118)
Dit is de tekst die de koning in het verhaal
De kruikenpost (p. 117) met een
verliefde stem zegt in een kruik. Meteen daarna doet hij de kurk op de kruik en
stuurt zijn boodschap weg. Zeg de tekst met een verliefde koningstem. Luister
ook hoe andere kinderen dat doen.
‘Wat zegt u?’ vroeg ze met een geeuw, deed de kurk op de
kruik en liet hem aan de bode meegeven, die met dit antwoord terugholde naar de
koning. (p. 119)
En dit is het antwoord van de prinses. Zeg geeuwend haar zin
met een slaperige prinsessenstem. Kun je geeuwen en praten tegelijk? Probeer
het uit.
Hij zette de kruik aan zijn mond en sprak luid en duidelijk:
‘Ik zeg: Hooggeëerde prinses van Wassilië, verstaat u mij? Ik ben de koning. Ik
vind u erg lief en wil graag met u trouwen.’ (p. 119)
Laat de boodschap van de koning horen: koninklijk, luid en
duidelijk.
Maar ze had de kruik aan haar mond gezet en met de stem van
een verliefde koe begon ze: ‘Ik vin u ook hartstikke lief, liefe koning. En ik
wil ook best met u trouwen. Maar stuurt u dan eerst effentjes een ezel met een
vracht goud, voor een japon en zo.’ (p. 120)
Roversvrouw Rondebil zegt deze tekst in de kruik met de stem
van een verliefde koe. Laat horen hoe
ze dat doet.
Ze pakte de kruik, trok de kurk eraf, goot haar woorden
eruit en begon: ‘Nou maer ik vand u edele ook hardstaekke lief heur, lieve
keuning! En ik wans bast mat uwees te huwelijken. Maer stuur uwees gaerne eerst
evan een ezal met een vracht gout, voor mijn bruidstwallet alstugaerne.’ Ze
deed de kurk erop. ‘Zo, als hij dat hoort, legt hij helemaal in katzwijm. Breng
hem meteen maar weg.’ Ze reikte hem de kruik.
(p. 120/121)
Hier praat roversvrouw Rondebil op een manier zoals zij
denkt dat deftige prinsessen praten. Laat horen hoe dat klinkt. Het laatste
stukje, als de kurk weer op de kruik is, zegt ze met haar eigen
roversvrouwenstem.
Een naam bedenken
Toen hoorde Bayoemie weer haar stem, ergens van binnen uit
het huis. Zij zong rallend als een nachtegaal, steeds hoger klimmend tot de
allerhoogste noot, en daarna afdalend tot de laagste, steeds opnieuw alsof ze
oefende. Maar het klonk zo droef, zo droef, en lang nadat het voorbij was,
stond Bayoemie nog met open mond te luisteren naar de herinnering. (p. 176/177)
Schoenmaker Bayoemie wordt verliefd op een stem in het
verhaal De zangeres van de Nijl (p.
175). De zangeres is in het wit gekleed, wordt altijd gedragen en heeft een
keel van goud. In het verhaal heeft ze geen naam; ze wordt gewoon ‘mevrouw’
genoemd. Maar hoe zou ze heten? Natuurlijk niet Truus of Annie. Verzin een
nieuwe naam voor haar. Bedenk eerst een klinker (a, e, o, i, u) die bij haar
past. (a) Zet er een medeklinker (alle andere letters) voor (fa) en een andere medeklinker
erachter (fal), plak je uitgangsklinker er aan vast (fala) en dan weer een
medeklinker (falas), herhaal dan een lettergreep (falasfa) en spreek de
drielettergrepige naam uit. Klinkt het goed? Of moet je er nog wat aan
veranderen? (falasfia) Kan het de naam zijn van een zangeres met een gouden
keel? Geef haar ook een achternaam (Falasfia Fonteinestraal). Welke namen
hebben jij en je klasgenoten verzonnen? Kies de beste uit.
Op eenzelfde manier kun je ook namen verzinnen voor die twee
schurken van mannen die de zangers gevangen houden.
Een verhaal verzinnen
‘Daar moet iets verschrikkelijks zijn gebeurd bij dat witte
bruggetje over de bosvijver,’ weten ze in het dorp te vertellen. ‘Iets heel
verschrikkelijks is daar gebeurd toen het huis er nog stond en in volle glorie
bewoond werd. Maar geen mens weet wàt.’ (p. 189)
Dit is het eind van het korte verhaal
Oud buitengoed (p. 187). Je wordt meegetrokken in een griezelige,
geheimzinnige sfeer. Maar het fijne kom je niet te weten. Genoeg reden om dat
zelf te verzinnen. Bedenk in een groepje wat er bij de bosvijver is gebeurd. Is
er iemand verdronken, naar beneden gesleurd, veranderd in een afzichtelijk
wezen? En wie was die iemand? Een oude gravin, een dom jongetje, de stalknecht,
een betoverd paard, een… En waarom moest dat gebeuren? Kies drie voorwerpen die
een rol spelen in jullie verhaal, bijvoorbeeld een schaakbord, een uitgelopen
aardappel en een kaars die nooit uitgaat. Verzin samen het verhaal en vertel
het aan andere groepjes. En hoor hun verhalen!
Een stamboom maken
Een grote kikkerfamilie woonde daar, met een oude
kikkermoeder en meer dan zeventig ooms en tantes, neven en nichten en kinderen
die allemaal Kikkerik of Kikkerkrik of Kikkerkruk of zoiets heetten. (p. 191)
Over deze kikkerfamilie kom je in het verhaal
Roofridder Sperrebek (p. 191) veel te
weten. De oudoom Zwikkerik wordt op een slechte dag door Roofridder Sperrebek
opgeslokt. De oude moederkikker trouwt elk jaar een andere echtgenoot. In het
verhaal speelt een kikkermeisje mee dat Zielig Nichtje heet en een kikkerjongen
met de bijnaam Doldriest Neefje. Verder is er een malse tante Drik en
Kikkerkind die nooit mee mag doen. En natuurlijk de heldin Kikkeriek. Veel
ooms, kikkerjongens en andere familieleden hebben nog geen (bij)naam.
Maak met elkaar een stamboom van de familie. Verzin hoe de
familie in elkaar zit. Bedenk wie met wie is getrouwd. En welke kikkerkinderen
daaruit zijn voortgekomen. Bedenk nieuwe kikkernamen. Zet een kruisje (†)
achter kikkers die door Roofridder Sperrebek zijn opgevreten.
Kaartspelen
Goed, de heksen gaan koetje-boeh spelen, de kaarten worden
uitgedeeld, gewone speelkaarten zijn het, met boer, vrouw, heer en ruiten en
harten, maar hoe het spel gaat is totaal onbegrijpelijk. Om de beurt gooien ze
een kaart op, en dan opeens, of dat nu een harten zeven was of een klaver boer,
barsten ze met hun vieren in een gekrijs uit alsof er brand is, tot een van hen
‘Koetje-boeh!’ roept en met graaiende klauwen alle gespeelde kaarten naar zich
toe haalt. Dan begint het opgooien opnieuw, tot ze weer, zeg bij schoppen drie,
beginnen te krijsen en nu ook van hun stoel opspringen, wild om de tafel dansen
en bij ‘Koetje-boeh!’ gauw gauw weer op hun plaats gaan zitten waarbij de
eerste die zit de gespeelde kaarten krijgt. (p. 209/210)
Dit is het onbegrijpelijke kaartspel koetje-boeh dat de vier
heksen spelen in het verhaal De
toverheksen-theepartij (p. 207). Probeer het kaartspel toch te begrijpen.
Kies met zijn vieren een bestaand kaartspel uit (klaverjassen bijvoorbeeld of
eenentwintigen) en voeg er koetje-boe-spelregels aan toe. Speel dan met zijn
vieren het nieuwe kaartspel koetje-boeh. Krijs, graai en dans!