In 1988
werd de Libris Woutertje Pieterse Prijs voor het eerst uitgereikt aan Imme
Dros, voor haar Annetje Lie in het holst van de nacht.
Een
jeugdbibliothecaris vroeg in de maanden daarna aan alle kinderen die het boek
waren komen lenen wat ze er van gevonden hadden. Na een jaar had hij nog niet
één kind geturfd dat het boek überhaupt was dóórgekomen. Vorig jaar was
Margriet Heymans de gelukkige winnares, vanwege Lieveling, Boterbloem.
Een recensent getroostte zich de moeite het bekroonde boek voor te leggen aan
een groot aantal kinderen van acht, negen jaar. Al die kínderen oordeelden
negatief over het gebodene; voorzover ze niet opbiechtten dat ze niks van het
verhaal hadden begrepen, duidden ze het aan als 'uitgebreide flauwekul'. Geen
van allen had er een touw aan kunnen vastknopen.
Ik ontleen
deze twee ontmoedigende vonnissen over het jurywerk voor de Libris Woutertje
Pieterse Prijs aan een lezing die Anne de Vries kortgeleden in Amsterdam hield
onder de titel Het Verdwijnende Kinderboek. We kennen de spreker als een
deskundige op het terrein: hij ïs de auteur van een recentelijk verschenen
proefschrift over de receptie-geschiedenis van het Nederlandse kinderboek. In
gewone-mensen-Nederlands: de geschiedenis van hoe in de loop der tijden over
het kinderboek is geoordeeld. En zijn causerie was prikkelend genoeg om er hier
even bij stil te staan.
Zijn
bezwaar tegen de dames en heren die zich de laatste jaren met het jureren van
kinderboeken hebben beziggehouden en hij beperkte zich niet tot de
Libris Woutertje Pieterse Prijs; ook de jury's van de diverse Griffels moesten
het ontgelden komt er op neer dat hij ze een te rigide, te
eenzijdig-literaire maatstaf verwijt. Hij bepleitte en ik citeer nu even
'een ruimere literatuuropvatting, waarin niet alleen aandacht wordt
besteed aan het abstracte niveau van de interpretatie, maar ook aan het
concrete verhaal, dat in termen van kinderen in de eerste plaats 'spannend'
moet zijn, zodat je benieuwd bent wat er op de volgende bladzij gebeurt.'
En na te
hebben betoogd dat onder die volwassen, al te literaire eisen het kinderboek
dreigt te verdwijnen om plaats te maken voor 'het kinderboek voor volwassenen',
besloot hij: 'Natuurlijk moeten we de grenzen van het kinderboek verkennen,
maar we moeten ons niet zo laten meeslepen door onze eigen voorkeur, dat we
kinderen literatuur gaan opdringen waar ze niets van begrijpen.'
Nieuw is
dat probleem niet nog los van de vraag of we te maken hebben met
volwassen maatstaven van morele, van ideologische of van literaire aard. In
1961 sprak Mary Zeldenrust op een door Nederlandse boekverkopers belegd
kinderboekencongres, waar ze o.a. zei en ik citeer: 'De boeken die
door leerkrachten naar voren worden geschoven om het leergedrag van hun
kinderen in positieve zin te beïnvloeden, zijn andere dan de kinderen werkelijk
lezen. Bij de door de leerkrachten naar voren geschoven boeken vindt men minder
heldenlectuur voor jongens, en minder meisjes- en damesromans, avonturenboeken
en boeken over kinder- en gezinsleven voor meisjes. Op dergelijke punten
dreigen verschillende werelden gescheiden werelden te worden, en wel als gevolg
van het te sterk normatieve denken over het lezen.'
Een oud
probleem dus, en een probleem dat zich niet beperkt tot het kinderboek. Wat in
de literatuurwetenschap druk wordt bestudeerd als 'canonvorming' betreft
primair lectuur voor volwassenen, en we hebben intussen al een paar generaties
literatuursociologen versleten die diepgaand onderzoek hebben gedaan naar de
zogenaamde Trivialliteratur, en naar de kansen om leesonwillige mensen van
Courths-Mahler of de Boeketreeks te laten emanciperen naar Tolstoj of
Gombrowicz. Ik kan trouwens een hele sociologie verzinnen en god mag
weten of ze niet al is geschreven over leerprocessen die helpen
opvoeden van James Last tot Peter Schat, of van de Driekusman tot Pina Bauss,
of van kitsch tot Kokoschka. Muzische vorming is in ons onderwijs geloof ik nog
altijd een ideaal dat verder reikt dan dat alle kinderen een carnavalshit op
een mondharmonica leren spelen. Ik bedoel: ten aanzien van de cultuur, de
cultuurparticipatie en de cultuurconsumptie is ons denken altijd normatief
en ik zou in de gauwigheid ook niet weten wat daar tegen is.
Bij een
eerdere gelegenheid als deze heb ik mijn lievelingsdictum uit Bint van
Bordewijk geciteerd: 'de meester mag niet dalen, de scholier moet klimmen'
en Anne de Vries reageerde daar in zijn lezing met enige schrik op. 'Is het
mogelijk', vroeg hij zich af, 'iets te begrijpen op gezag, mooi te vinden op
gezag?'
Mijn
tegenvraag luidt natuurlijk: kunnen die dingen zonder gezag
waarbij ik uiteraard geen wellustige visioenen koester van kinderen die onder
zweepslagen gedwongen worden Imme Dros en Margriet Heymans niet alleen uit te
lezen, maar ook nog te begrijpen en mooi te vinden maar meer denk aan
wat Ortega y Gasset zestig jaar geleden simpelweg de 'overmacht van mening'
noemde, die moest worden bijgebracht 'zoals men olie in machines spuit.'
Niet dat
we daar louter illusies aan mogen ontlenen. Op de middelbare school die ik ooit
bezocht heerste de overmacht van mening dat Dick Bos het summum was van
leesgenot en laf, of democraat, als ik toen al was, schikte ik me naar
de meerderheid en consumeerde Dick Bos terwijl ik er, geloof ik, niks aan vond.
Het stemt me nog altijd tot tevredenheid dat ik al in de eerste of tweede klas
een leraar trof die dweepte met Paul van Ostayen, een dichter waar ik dan
weliswaar weinig touw aan kon vastknopen, maar die leraar was tenslotte de leraar
en het leek me (want ook enig opportunisme was me toen blijkbaar al niet
vreemd) verstandig in ieder geval te proberen te klimmen. Allicht heb ik op
gezag, of misschien wel onder dwang, leren lezen en leren onderscheiden
het is in die dingen niet anders dan met de rest van de samenleving die door de
eeuwen heen, van Tien Geboden tot en met Wetboeken van Strafrecht, dus met
stelsels van normatief denken zo'n beetje in het gareel is gehouden, omdat we
het zonder een paar opgelegde maatstaven kennelijk niet kunnen rooien. Er is
weinig garantie dat de regels werkelijk helpen maar dat hoeft nog geen
reden te zijn om er maar niet aan te beginnen.
Overigens:
als jury van de Libris Woutertje Pieterse Prijs 1990 hebben we ons allerminst
in het defensief gedrukt gevoeld door de uitspraken van Anne de Vries. In de
eerste plaats heeft iedereen die voor nuancering pleit en dat deed hij
in zijn lezing natuurlijk een beetje gelijk, en in de tweede plaats
hebben we ons niets van hem aangetrokken.
We hebben,
met een flexibiliteit die ons sierde, zo'n zeventig boeken gelezen die vorig
jaar het licht zagen, en daar zaten er veel tussen die in de eerste plaats
'spannend' waren, of spannend bedoelden te zijn maar die niet door
onze literaire beugel konden. Want die maatstaf hebben we niet opgegeven
zomin als een jury van muziekliefhebbers (tenzij die voor het Nationale
Songfestival) op meezingers zou selecteren, zonder het oor te laten hangen naar
enigerlei elementaire muzikaliteit.
Naar onze
schoolmeestersnormen haalden veel toegezonden boeken we hadden de
indruk méér dan in eerdere jaren een ruime voldoende. Op onze aanzienlijk
fijner afgestelde goudschaal bleven er tenslotte drie over en van die
drie, die ons tot op zekere hoogte even lief waren; zal ik eerst, in respect,
de twee noemen die we in laatste instantie toch niet voor bekroning
voordroegen. Het waren De eikelvreters van Els Pelgrom een echt
leesboek, mooi verteld, doeltreffend, helder, onopgesmukt, dus zeg maar gerust
literair van taal en Langzaam, zo snel als zij konden van Toon
Tellegen een nieuwe bundel even poëtische als grappige, even
geheimzinnige als spannende dierverhalen uit het bos. Voorzover er kinderen
zouden zijn die zulke boeken ongelezen naar de bibliotheek terugbrengen, hopen
wij op jeugdbibliothecarissen die dan alsnog hun 'overmacht van mening' willen
laten gelden.
Met de
Libris Woutertje Pieterse Prijs 1990 meenden wij Anne Vegter en Geerten ten
Bosch te moeten lauweren voor De dame en de neushoorn, en er was een
doorslaggevende reden voor die uiteindelijke keuze: het feit namelijk dat hier
naar ons oordeel sprake was van een zeer uitzonderlijke eenheid van tekst en
vormgeving. Met een ontwapenende vanzelfsprekendheid laten de twee auteurs in
taal en tekeningen zich gebeurtenissen voltrekken, die soms in het klassieke
sprookjesland lijken thuis te horen; maar op een volgende bladzijde de
verrassende ongerijmdheden van het stripverhaal, en daarna weer haast de
verteldynamiek van een videoclip vertonen. Terwijl tekst en illustraties
ogenschijnlijk heel eenvoudig blijven, wordt de fantasie van de lezer op
allerlei niveaus subtiel geprikkeld visueel én literair.
Tot slot
nog even terug naar het begin van deze korte uiteenzetting naar de
door Anne de Vries opgevoerde jeugdbibliothecaris en recensent, en hun
getuigenissen uit de kindermond. Ze zullen het niet verzonnen hebben, al valt
uit het betoog van De Vries ook niet af te leiden dat hun steekproef in de
buurt van de representativiteit kwam. Maar wat me hindert in het type bewijsvoering
is de vox-populi-galm, die we ook zo goed kennen van woordvoerders die namens
de TROS, Veronica of Véronique verzekeren precies te weten waar mensen, en
kinderen, naar willen kijken. Ik ben dol op volksstemmingen, referenda en
opinie-polls, en ik ben er van overtuigd dat in dienst van de democratie geen
beter middel bestaat dan periodieke verkiezingen. Maar aan één blik in de
Tweede Kamer hebben we tenslotte genoeg om te beseffen dat politiek en kunst
niets met elkaar te maken hebben. Kortom als jury van de Libris
Woutertje Pieterse Prijs vinden wij het een eer en genoegen een kinderboek a1s De
dame en de neushoorn onder ieders aandacht te mogen brengen.
Amsterdam,
6 maart 1990
Jan
Blokker (voorzitter)
Bregje Boonstra
Jacq Firmin Vogelaar
Joost van de Woestijne