Laat de
gevaarlijkste zin uit het juryrapport van de Libris Woutertje Pieterse Prijs
van vorig jaar het begin van het rapport van dit jaar zijn. "Wanneer we
ons tot de betere helft bepalen, staat het Nederlandse kinderboek er, tenminste
wat de kwalíteit aangaat, beslist niet slecht voor." "Niet
slecht" is een iets gedempt synoniem voor goed. Een dergelijke zin
veroorzaakt in sommige hoofden nog altijd lichte explosies. Het oordeel leidt
daar tot de ergernis om de verwatenheid: de volwassenen oordelen over wat de
kinderen lezen. Het oordeel is literair. Dat leidt nog altijd tot een zware
slag in genoemde hoofden. Het karakter van de laatste dreun zal duidelijk zijn:
een slecht geacht, maar door kinderen veel gelezen en bewonderd boek zal nooit
de prijs krijgen genoemd naar het jongetje wiens hoofdje overliep van
roverslíederen, die door meester Pennewip werden afgekeurd. De conclusie kan
niet anders zijn dan dat de leden van de jury van deze prijs behalve de pruik
verder alle eigenschappen van Pennewip hebben.
Het
bericht, dat ik dit jaar voorzitter van de jury ben, was nauwelijks gedrukt of
in een column alle meningen in dit land staan in de columns
werd voorspeld dat deze keer zonder twijfel de prijs zou gaan naar een boek
over een kikker in een geloofscrisis. Al zou de reductie van theologische taal
tot zacht gekwaak een boeiend literair werk voor kinderen kunnen opleveren,
zeker in dit kikkerland, het boek is helaas nog niet verschenen.
Voor de allerlaatste
keer wordt hier gezegd: deze jury schrijft niet voor wat kinderen moeten lezen.
Zij bekroont een boek dat kinderen heel goed zouden kunnen lezen. Sommige
kinderen. Welke? Dat kunnen we niet weten. Een kind moet bij zijn lectuur geluk
hebben. In elk hoofd passen maar enkele boeken precies. Dat zijn de voor het
hele leven beslissende boeken. De jury kan proberen het geluk te helpen.
Misschien juist omdat alle vier juryleden in hun jeugd heel veel geluk hebben
gehad, kunnen zij een dialoogje als het volgende tot onderwerp van een
bespreking maken:
"Op zijn verjaardag kreeg de eekhoorn een cadeautje van de krekel.
'Het is een verrassing', zei de krekel. 'Wat leuk', zei de eekhoorn. 'Dank je
wel.' Er zat een rood papiertje om de verrassing, met daaromheen een touwtje
met een knoop erin. De eekhoorn begon aan de knoop te peuteren. 'Niet doen',
zei de krekel. 'Het moet een verrassing blijven', zei de krekel. 'O', zei de
eekhoorn. Hij legde de verrassing op een stapel cadeaus achter hem."
Het is uit
het boek "Misschien waren zij nergens" van Toon Tellegen, dat de jury
tot haar spijt niet heeft kunnen bekronen. Wat in dat stukje proza gebeurt is
een gedachtenspel, maar niet minder een taalspel. Een prachtig misverstand van
twee kanten, die beide een abstractum concreet nemen, wordt er heel
humoristisch in weergegeven. Het geluk om die verrassing is bij de jury groot,
maar het vermoeden om het geluk dat een passage als deze in sommige
kinderhoofden kan doen ontstaan, is groter. Is onze bewonderíng voor een dergelijk
stuk proza een literaire? Natuurlijk. Want er gebeurt hier iets ongewoons met
taal. En we onderschatten een kind als we menen dat het dat niet door heeft;
het denkt bovendien veel concreter en minder overdrachtelijk dan volwassenen.
Het verstaat daardoor ook vaak poëzie verrassend goed.
Elk woord
in het gecíteerde stukje werkt aan het effect ervan mee. Er zit geen geruis in
de taal ervan. Waar dat geruis, dat tot dode taal kan leiden, zich
manifesteerde, werd de jury achterdochtig en kritisch. Al is de gemiddelde
kwaliteit van het Nederlandse kinderboek hoog, er is ook heel veel ruis in de
taal van veel boeken aanwezig. Daar dient het gemak de schrijver en niet de
lezer. Als een heel goed voorbeeld van de mogelijkheden van taalgebruik in een
verhaal waarin minieme dingen levensbetekenis krijgen, wil de jury graag noemen
het boek "Wijd weg" van Joke van Leeuwen. Voor het werk van Wim
Hofman en dus ook voor diens vorig jaar verschenen "De kerstreis"
geldt hetzelfde.
Wanneer
over die gemiddelde kwaliteit wordt gesproken, doelt de jury ook op de
uitvoering van de boeken en dus ook op de íllustraties. Omdat ín dit land pas
iets geloofd wordt als er ín een oordeel enige negativiteit meespreekt, meent
de jury zich even af te mogen vragen, of niet het gevaar dreigt dat het beeld
de mogelijkheden van de tekst gaat overtreffen. De jury denkt daarbij
bijvoorbeeld aan de werkelijk schitterend uitgevoerde boeken van de voor het
onderwijs bedoelde reeks: "Niet storen, ik lees", waarvan de delen
worden gemaakt door verschillende auteurs en beeldende kunstenaars. (Het ís
merkwaardig, dat degenen die de kinderziel voor literatuur willen behoeden,
zich nooit uitspreken tegen de vaak zeer moderne kunstwerken van de
illustraties. Toch moet de foto hun hoogste ideaal zijn.) Als een der mooiste
boeken van het afgelopen jaar wil de jury graag noemen "De prinses van de
moestuin" van Annemie en Margriet Heymans. Zij tekenen ook voor het
drievoudig verhaal van moederhuís en moedergrond.
Het kan u
alleen al uit de enkele titels die hier zijn genoemd, duidelijk zijn, dat de
jury geen ongelukkige tijd heeft gehad. De grijze verveling, veroorzaakt door
een aantal niet zo geslaagde boeken, wordt snel vergeten. In zijn genre is er
een aantal kinderboeken waarop de literatuur binnen haar eigen genre trots zou
zijn. Wij pretenderen niet, te weten hoe kinderen op al dat voortreffelijks van
taal en beeld zullen reageren. Maar bij de gegeven mogelijkheid tot reactie,
moet het best mogelijke alle kansen krijgen in dat kostbare domein van de verbeelding,
die één enkele zin de mogelijkheid tot uitgroei in een leven van lezen kan
geven.
"Weerwraak
is scheppend", staat ergens bij de schepper van Woutertje Pieterse,
Multatuli. Hij heeft gelijk. Een boek als weerwraak het is een droom
en niet van de slechtste. Het boek, zelfs als het nooit in de openbaarheid
komt, geeft de grote voldoening van het vastleggen.' "Het is niet
onopgemerkt gebleven." Het geloof in de bezwerende of wrekende macht van
het geschreven woord is groot. Ik citeer nu:
"Dit is mijn dagboek. Maar het is geen echt dagboek, waarin je schrijft
over jezelf. Het is een dagboek over juffrouw Kachel, mijn juffrouw op school.
Ik schrijf erin als ik zeker weet dat er niemand in de buurt is.
En alleen over juffrouw Kachel.
Als ik er niet in schrijf ligt het in een geheime bergplaats. Na mijn dood mag
iedereen het lezen.
Als juffrouw Kachel dan nog leeft dan hoop ik dat ze haar verdiende loon zal
krijgen."
Het
zelfbedrog in de tweede zin is heel aardig, ontroerend zelfs: het dagboek gaat
niet over de schrijver ervan, maar over juffrouw Kachel. Maar zijn hoofd is het
centrum van alles. Geloof in de macht van het geschreven woord heeft de jongen
ook. Na zijn dood zal zijn dagboek nog uitwerking hebben. Maar misschien heeft
hij vooral geloof in de onverwoestbare vitaliteit van juffrouw Kachel, want ze
zou hem wel eens kunnen overleven. Tegenover haar onverwoestbare kracht heeft
hij maar twee wapens: zijn dagboek en zijn verbeelding. En beide moeten hem
even het geluk van de winnaar geven. Elke dagboekaantekening is een tijdelijke
triomf van deze kleinste Joris uit de heldengeschiedenis. Elke aantekening ís
ook het bewijs van de vindingrijkheid van de haat, die in verbeeldingrijk
vernuft niet voor de liefde onderdoet. De haat heeft met de liefde ook dit
gemeen: hij centraliseert alles rond zijn object. In het dagboek van de jongen
zien we de hele wereld "verkachelen". Het bewijst de
alomtegenwoordigheid van de juffrouw in de wereld van de jongen en vooral in
zijn hoofd: daar zit ze levensgroot in.
Alles
herinnert hem aan haar, alles zet zijn gedachten van weerwraak ín beweging.
Maar hij is machteloos. Hij heeft alleen zijn boek. Hoe zelfs in de
onschuldigste en meest herkenbare, misschien zelfs conventionele
jongensfantasie juffrouw Kachel zichzelf binnenlaat, kan deze
dagboekaantekening bewijzen. Ik citeer het grootste deel ervan:
"Als ik heel goed kan voetballen kom ik in het Nederlands Elftal.
Dat is mijn liefste wens.
In mijn gedachten gebeurt het soms.
Samen met Abe en Clavan en keeper Landman.
Als ik dan een doelpunt heb gezet mag ik iets voor de radio zeggen.
'Hoe kwam u op dat doelpunt?'
Ik moet natuurlijk niet opscheppen.
'Nou ja, ik kreeg hem toevallig op mijn schoen... maar mag ik eerst even zeggen
dat er één verschrikkelijk iemand bestaat in Nederland en dat is juffrouw
Kachel... nou ja, en toen dacht ik: ik kan hem het beste in de rechter
bovenhoek schieten en dat deed ik toen.'"
Het stukje
bewijst ook, dat het dagboek lang in de geheime bergplaats is geweest. Abe,
Clavan en Landman zijn spelers van zwart-wit-fotos, er was nog geen televisie
en vooral: de verslaggever spreekt de voetballer aan met "u". Het
dagboek lijkt een posthume uitgave te zijn. De schrijver zou nu rond de vijftig
zijn. Dat is hij natuurlijk ook. Hij heeft het overleefd, maar niet overwonnen.
Hij schreef de strafregels van zijn jeugd in het net.
De taal in
het jongensdagboek is, hoe kan het anders, heel eenvoudig, maar ongewoon
efficiënt. Elke dagboekaantekening is een heel summier verhaal. Samen zouden de
dagboekverhalen, door hun taal, maar ook door hun concentratie op de ene figuur
en haar altijd slaande hand, door de voortdurende machteloosheid van de jongen
ook, door de vindingrijke verbeelding en het gebrek aan begrip dat hij thuis
vindt, door de isolatie van de jongen, van dat alles het gevolg, iets
benauwends kunnen krijgen, maar het tegendeel is het geval: ze werken
bevrijdend. Want het is bekend geworden. Oude haat roest niet. Haat scherpt de
blik. Hij verbroedert ook, want in ieders leven is een juffrouw Kachel, zeker
in het leven van ontelbare kinderen.
Het zal
inmiddels duidelijk zijn. De jury heeft met de vreugde die de herkenning van de
machteloze haat geeft, dit jaar met de Libris Woutertje Pieterse Prijs bekroond
het boek Juffrouw Kachel van Toon Tellegen. Veel van haar overwegingen
zijn in hst voorgaande al genoemd. Z.ij wil er deze aan toevoegen:
-
De
gewaagdheid van het onderwerp.
-
De
superieure manier waarop in het boek de schijn van kindertaal is gerealiseerd.
Voor de slechte verstaander: het gaat om het woord "schijn". Die
realisatie is een niet geringe literaire prestatie.
-
De
humor in het boek, gevolg van de rijke verbeelding van de jongen.
-
De
intensiteit van het verhaal-karakter van de vaak summiere aantekeningen. Juist
dat verhaal-karakter geeft de dagboekbladen de ruimte van het dagelijks leven
en ontnemen aan de figuur van de jongen uitzonderlíjkheid.
-
De
adequate wijze waarop de inhoud van het boek in de bandillustratie en de
tekeningen van Harrie Geelen gestálte heeft gekregen. De jury van de Libris
Woutertje Pieterse Prijs kijkt, zoals bekend, naar het boek als geheel.
Een
dagboek heeft geen einde. Dit boek, naar het schijnt, dus ook niet. Er lijken
geen winnaars en geen verliezers te zijn, er lijkt niets opgelost. Met een
"Ik wou"'-zin eindigt het boek. Maar er is een einde en een
oplossing. De publikatie van het dagboek. Dus het boek Juffrouw Kachel
zelf. "In Amerika kun je een moordenaar huren", "Ik ga een
circus oprichten", "Als ze doodgaat zal ik haar meteen
vergeten", het is allemaal gewenst, maar niet gebeurd. Maar één
ding is uitgekomen. Ik citeer:
"Als ik schrijver ben mag ik zelf verzinnen hoe het met íemand afloopt.
Dat is het leukste volgens mij.
Als ik vijftien ben begin ik een boek te schrijven.
Maar eerst over anderen. Pas als ik een echte goede schrijver ben schrijf ik
een boek over juffrouw Kachel.
Ik ben benieuwd hoe dát afloopt!"
Toon
Tellegen heeft geduld kunnen opbrengen. Da afloop is nu aan u allen bekend.
Juffrouw Kachel kreeg het eeuwig leven van de literatuur.
Amsterdam,
5 maart 1992
Kees Fens,
voorzitter
Aukje Holtrop
Jacq Vogelaar
Joost van de Woestijne