Terug

Juryrapport van de Libris Woutertje Pieterse Prijs 1993

Ook met Arthur Henry Mee is het goed afgelopen. Hij was de zoon van een stoker op de trein, maar dat hoeft bij een kind nog niet tot ontsporingen te leiden. Hij werd vrij streng religieus opgevoed, en dat is wel meer kinderen overkomen, en het is altijd een goudmijn, want wie verzaakt, krijgt zijn beloning hier, wie trouw blijft in het hiernamaals. Maar hij was nog heel jong toen hij een door een plaatselijke bakker in dienst werd genomen: zijn taak werd het hem elke avond uit de parlementaire verslagen voor te lezen. Dat heeft hem voorgoed alle belangstelling voor fictie ontnomen. Hij heeft in zijn leven twee romans gelezen en dat getal is nog overdreven, zegt zijn biograaf.

Op zíjn vijftiende, in 1890, werd hij journalist; in 1895 was hij hoofdredacteur. Het werd nog beter: hij ging non-fictie voor kinderen uitgeven, waaronder een wereldgeschiedenis en een encyclopedie. Maar wat hem, zoals u ziet, tot vandaag blijvende roem gaf was The Children's Newspaper, een weekblad dat van 1919 tot 1965 verscheen. Mee was er hoofdredacteur van tot zijn dood in 1947. In een intiem ogenblik heeft Mee verklaard, niets van kinderen te weten. Maar over hemzelf is gezegd dat hij altijd kind is gebleven. Hij kende zichzelf dus niet, en dat zou wel eens de verklaring van zijn succesvolle leven kunnen zijn.

Waarom vertel ik dit? In de tweede plaats omdat ik mijn kennis over Mee heb gestolen en wel uit The Oxford Companion to Children's Literature van Humphrey Carpenter en Mari Prichard. Waarom vermeld ik mijn diefstal? Om mijn jaloezie op de Engelsen vanwege zo'n boek te kunnen uitspreken, in de hoop ook dat bij iemand de jaloezie in rivaliteit zal overgaan en wij een dergelijk boek zullen krijgen. Maar ik vertel het in de eerste plaats vanwege de kínderkrant die bijna een halve eeuw heeft bestaan. En dat weer hierom:

De eerste vergadering van de jury had plaats op de vrijdag dat het laatste nummer van Primeur verscheen. Uit droefheid om dat verlies, maar vooral uit bewondering besloten de drie mannelijke leden van de jury Aukje Holtrop eruit te zetten (hoewel wij in haar huis vergaderden) en de Libris Woutertje Pieterse Prijs aan Primeur te geven. De secretaris maakte ons er meteen op attent dat dit onmogelijk was: de prijs moest naar een boek. Dixit het Reglement. Toen besloten wij, buiten haar om, hier woede en spijt om het verdwijnen van het blad uit te spreken. Primeur is er, met het Jeugdjournaal, in geslaagd een zeer eigen, directe, wat brutale taal voor kinderen te vinden. Over de eigenschappen van die taal, die zeker gekenmerkt wordt door een feilloze keuze voor het kaalste of onmiddellijkste woord, willen wij hier geen uitspraken doen. Al willen wij wel opmerken dat ieder die schrijft er veel van kan leren, want wij bevinden ons nog altijd in de hogere woordlagen en zijn zelden gewoon in de lagere. Ook in het kinderboek, waarin poëzie vaak met poëtische, en dat is een wat hooggehakte taal wordt verward.

Primeur is gered; het krijgt als ingeschoven, niet ondergeschoven bijlage een plaats in een aantal dagbladen: Met de kleine autoriteit die wij als juryleden heel even hebben, willen wij de hoofdredacties vragen zuinig op de unieke toon en taal van Primeur te zijn. En dat het blad ook een halve eeuw kan blijven bestaan, als de kinderkrant van Mee.

Ons spontane besluit was natuurlijk zo niet het gevolg van overwegingen dan toch wel van vermoedens. We leken het met de produktie van het afgelopen jaar heei moeilijk te krijgen. En dat was ook zo. Een annus horribilis, om de Engelse koningin te citeren, was het niet, maar een annus mirabilis allerminst: Van de kinder- en jeugdboeken die wij hebben gelezen had, zoals een van de juryleden terecht opmerkte, de helft niet hoeven verschijnen. Die helft kan aantonen hoe gemakkelijk nog altijd over het schrijven van kinderboeken wordt gedacht. In de slechtste gevallen wordt een taal gebruikt die zeker een j aar in het water heeft gelegen en kent het verhaal de gemakzucht van de uitweiding. De schrijvers kunnen wellicht niet beter, de uitgevers dienen beter te weten, want zo rechtgelovig is de jury nog wel. Dat wij vieren vele keren aan plaatsvervangende schaamte hebben geleden, moet u van ons aannemen. Schaamte niet alleen over de tekst, maar over illustraties en uitvoering vaak niet minder.

De tweede helft heeft het ons ook niet gemakkelijk gemaakt. De Libris Woutertje Pieterse Prijs kent in zijn korte bestaan toch een traditie: de bekroning van een naar tekst, illustraties en uiterlijke verzorging ongewoon boek, een boek dat even de vanzelfsprekendheid waarmee we zelfs geslaagde kinderboeken zijn gaan lezen; ongedaan maakt: het wijkt af, maar in een eigenzinnige richting en kan dus misschien nieuwe wegen openen. De prijs wil niet zijn een correctie op de gevestigde meningen, maar een opening op nieuwe mogelijkheden. Vroegere jury's hebben de weg gewezen; wij menen ons aan de door hen in gang gezette traditie te moeten houden. Niet zonder moeilijkheden, zoals dit jaar kan bewijzen.

Misschien wordt het belang van het kinderboek en van de mogelijkheden tot betovering erdoor wel hierdoor geaccentueerd: er zijn dit jaar twee boeken waarin de kunst van het vertellen of de fascinatie door het verhaal de onaangename of dreigende werkelijkheid naar achteren schuift: de luisteraar vergeet niet alleen, maar wil het vervolg horen en dus verder vergeten. De fictie overwint tenslotte de werkelijkheid, de fantasiewereld verdringt tijdelijk de dagelijkse maar verandert aan het einde die laatste ook.

Gedoeld wordt hier op Nachtverhaal van Paul Biegel en Masja, de verhalen van Katja van Peter van Gestel, twee geslaagde boeken, al sluiten bij het tweede de illustraties van Peter van Straaten naar hun aard slecht bij de tekst aan. De tekst is helaas de mindere van de illustraties in het werkelijk schitterend getekende Kikker in de kou van Max Velthuijs; in welk boek de tekening van de schaatsende eend zondermeer een der hoogtepunten is van wat dit jaar in Nederlandse kinderboeken aan illustraties is verschenen: na de dichter Herman Gorter blijkt de eend de volmaaktste schaatser uit de Nederlandse cultuur, naar figuur, vaardigheid en diep-bevroren gedachten.

Een ongewone illustrator bleek dit jaar ook Jan Jutte. Hij tekende voor drie boeken, waaronder het door de jury hooggewaardeerde Josje's droom van Sjoerd Kuyper. Opvallend is het verschil in stijl van de illustraties bij de drie boeken; Jutte blijkt duidelijk vanuit de tekst te tekenen en heeft als zodanig een ongewoon inlevingsvermogen. De jury wil ook graag wijzen op de manier waarop de illustraties van Fiel van der Veen bij Marie Pouceline of de nicht van de generaal van Simone Schell in de tekstpagina's zijn opgenomen, waardoor haast geen bladzij de van het boek gelijk is aan een andere en dat boek niet alleen een zeer levendige indruk maakt, maar ook, paradoxalerwijs een eenheid wordt.

De poëzie voor kinderen lijkt een haast even verborgen leven te gaan leiden als alle andere poëzie. Het zeer kleine aantal boekjes kan het bewijzen. Een klein beetje ook voor mijn eigen rekening zou ik graag willen wijzen op de bundel Het geluid van vrede van Theo Olthuis. Zonder forcering is hier de helaas altijd doorgaande actualiteit van oorlog en geweld tussen de momenten van vrede hier vaak heel subtiel opgenomen in wat minieme ervaringen lijken, maar zeer wezenlijke zijn verwoord, in een bewonderenswaardig lichte, speelse taal ook. Ik citeer 'Stilte':

Voor hen die vielen:
twee minuten stilte
op de vierde mei.
En de mensen horen
vogels.
En de vogels horen
insekten.
En de insekten horen
een trompetje...
En de stilte is voorbij.

Het zal u duidelijk zijn:  hadden wij een lijst van genomineerden moeten maken,   de genoemde boeken zouden erin zijn opgenomen. Dat in het bovenstaande de aandacht zich vooral richtte op de illustraties, kan uitwijzen dat de inhoud ons zelden echt helemaal inspireerde. De taal leverde zich dit jaar niet uit.

Er zou aan de lijst nog een boekje zijn toegevoegd. Het zal u niet verwonderen dat dat het is, dat de jury dit jaar graag met de Libris Woutertje Pieterse Prijs wil bekronen. Ze blijft er de traditie mee trouw. Dat de illustrator van het boekje de bekroonde is; zal u ook al niet verwonderen. De illustrator heet Jaap Lamberton. Hij maakte samen met Imme Dros het boekje Een heel lief konijn.

Over de aard van de samenwerking tussen auteur en illustrator weten wij niets. Als de tekenaar na voltooiing van de tekst aan het werk is gegaan, dan heeft hij zich niet alleen wonderlijk goed aan het even fantastische als ontroerende verhaal aangepast, hij is erdoor ook tot heel bijzonder werk geďnspireerd. Dat zegt veel over de kracht die het verhaal op de lezers ervan kan hebben.

Dat verhaal, in uiterst eenvoudig Nederlands geschreven, gaat over een vrouw die duidelijke symptomen van de metamorfose in een konijn gaat vertonen. Zij krijgt een staartje en grote oren. Hiermee is alle subtiliteit die het verhaal kenmerkt, al meteen verdwenen. Zoals ik het in samenvatting moet omschrijven, verliest het zijn vanzelfsprekendheid. En juist die vanzelfsprekendheid geeft de lezer ervan alle mogelijkheden, niet het minst tot geloof. Nergens vindt zij hulp. Maar de enige die eerst niets blijkt te zien want liefde is nu eenmaal blind, zelfs een afgezaagd spreekwoord kan nieuw worden en later door de verandering tot nog meer liefde tot haar komt, is haar man. Die blijkt trouwens alles van een otter te hebben: De zwakte van het verhaal is naar de mening van de jury het einde of liever de afwezigheid van een einde. Mevrouw en mijnheer Klein verdwijnen gewoon. Terwijl zij lang en gelukkig hadden kunnen en moeten leven, in de nieuwe die hun ware gedaante is.

Jaap Lamberton laat in zijn tekeningen evenveel open als Imme Dros dat doet in haar tekst. Men zou kunnen zeggen dat zijn tekeningen op vaak verbluffende wijze beelden doen vermoeden. Hij tekent, als dat zo gezegd mag worden, essenties. Die laten zich door de kijker, die ook de lezer van het verhaal is, verbijzonderen, tot poëtische, vaak ook dreigende beelden. Elk realisme en hoe gevaarlijk had dat kunnen zijn is vermeden. Een hoogtepunt is al direct de stoet van dieren met hun verschillende staarten en staartjes. De tekening van de tijger, die in volle uitgestrektheid twee bladzijden krijgt, is zonder meer superieur. Voor deze manier van tekenen ook voorbeeldig.

Andere hoogtepunten zijn de verbeelding van de groep keurige mensen een bastion van fatsoen de tekening van de harteloze moeder en die van mijnheer Klein, getogen Otter, de krant lezend in zijn stoel. Op het deskundig advies van een van haar leden wil de jury ook roemen de manier waarop de tekeningen in hun welsprekendheid van zwart-wit in het boek zijn geplaatst. Hieraan moet worden toegevoegd dat het uiterlijk van het boekje niet de ongewoonheid van de inhoud doet vermoeden. Dat lijkt ons te veel in de geest van het verhaal, waar een gewone mevrouw een aangrijpend konijn wordt.

Door het werk van Jaap Lamberton is een even ongewone als bijzondere verbinding tussen tekst en tekeningen ontstaan. Ongewoon. En zeker de zeldzaamste en stimulerendste van dit jaar. En uitermate geschikt voor lezers of luisteraars en kijkers van die leeftijd die nog niet onder de scheve superioriteit van het realisme en het mimetische lijden en die nog een andere vorm van gelijkenis kennen dan zichtbare gelijkheid.

In volle overtuiging stelt de jury dus voor, de Libris Woutertje Pieterse Prijs toe te kennen aan Jaap Lamberton. Toen de jury hiertoe had besloten, bleek haar dat de prijs postuum moet zijn. De kunstenaar is inmiddels overleden. Wij prijzen ons toch gelukkig met deze prijs het werk van Jaap Lamberton voor enige tijd levend te kunnen houden. En daarmee de kunstenaar zelf. Hij heeft dat verdiend.

Amsterdam, 4 maart 1993

De jury

Kees Fens, voorzitter
Aukje Holtrop
Nicolaas Matsier
Kees Nieuwenhuijzen

Terug