Ook met
Arthur Henry Mee is het goed afgelopen. Hij was de zoon van een stoker op de
trein, maar dat hoeft bij een kind nog niet tot ontsporingen te leiden. Hij
werd vrij streng religieus opgevoed, en dat is wel meer kinderen overkomen, en
het is altijd een goudmijn, want wie verzaakt, krijgt zijn beloning hier, wie
trouw blijft in het hiernamaals. Maar hij was nog heel jong toen hij een door
een plaatselijke bakker in dienst werd genomen: zijn taak werd het hem elke
avond uit de parlementaire verslagen voor te lezen. Dat heeft hem voorgoed alle
belangstelling voor fictie ontnomen. Hij heeft in zijn leven twee romans
gelezen en dat getal is nog overdreven, zegt zijn biograaf.
Op zíjn
vijftiende, in 1890, werd hij journalist; in 1895 was hij hoofdredacteur. Het
werd nog beter: hij ging non-fictie voor kinderen uitgeven, waaronder een
wereldgeschiedenis en een encyclopedie. Maar wat hem, zoals u ziet, tot vandaag
blijvende roem gaf was The Children's Newspaper, een weekblad dat van
1919 tot 1965 verscheen. Mee was er hoofdredacteur van tot zijn dood in 1947.
In een intiem ogenblik heeft Mee verklaard, niets van kinderen te weten. Maar
over hemzelf is gezegd dat hij altijd kind is gebleven. Hij kende zichzelf dus
niet, en dat zou wel eens de verklaring van zijn succesvolle leven kunnen zijn.
Waarom
vertel ik dit? In de tweede plaats omdat ik mijn kennis over Mee heb gestolen
en wel uit The Oxford Companion to Children's Literature van Humphrey
Carpenter en Mari Prichard. Waarom vermeld ik mijn diefstal? Om mijn jaloezie
op de Engelsen vanwege zo'n boek te kunnen uitspreken, in de hoop ook dat bij
iemand de jaloezie in rivaliteit zal overgaan en wij een dergelijk boek zullen
krijgen. Maar ik vertel het in de eerste plaats vanwege de kínderkrant die
bijna een halve eeuw heeft bestaan. En dat weer hierom:
De eerste
vergadering van de jury had plaats op de vrijdag dat het laatste nummer van
Primeur verscheen. Uit droefheid om dat verlies, maar vooral uit bewondering
besloten de drie mannelijke leden van de jury Aukje Holtrop eruit te zetten
(hoewel wij in haar huis vergaderden) en de Libris Woutertje Pieterse Prijs aan
Primeur te geven. De secretaris maakte ons er meteen op attent dat dit
onmogelijk was: de prijs moest naar een boek. Dixit het Reglement. Toen
besloten wij, buiten haar om, hier woede en spijt om het verdwijnen van het
blad uit te spreken. Primeur is er, met het Jeugdjournaal, in geslaagd een zeer
eigen, directe, wat brutale taal voor kinderen te vinden. Over de eigenschappen
van die taal, die zeker gekenmerkt wordt door een feilloze keuze voor het
kaalste of onmiddellijkste woord, willen wij hier geen uitspraken doen. Al
willen wij wel opmerken dat ieder die schrijft er veel van kan leren, want wij
bevinden ons nog altijd in de hogere woordlagen en zijn zelden gewoon in de
lagere. Ook in het kinderboek, waarin poëzie vaak met poëtische, en dat is een
wat hooggehakte taal wordt verward.
Primeur is
gered; het krijgt als ingeschoven, niet ondergeschoven bijlage een plaats in
een aantal dagbladen: Met de kleine autoriteit die wij als juryleden heel even
hebben, willen wij de hoofdredacties vragen zuinig op de unieke toon en taal
van Primeur te zijn. En dat het blad ook een halve eeuw kan blijven bestaan, als
de kinderkrant van Mee.
Ons
spontane besluit was natuurlijk zo niet het gevolg van overwegingen dan toch
wel van vermoedens. We leken het met de produktie van het afgelopen jaar heei
moeilijk te krijgen. En dat was ook zo. Een annus horribilis, om de Engelse
koningin te citeren, was het niet, maar een annus mirabilis allerminst: Van de
kinder- en jeugdboeken die wij hebben gelezen had, zoals een van de juryleden
terecht opmerkte, de helft niet hoeven verschijnen. Die helft kan aantonen hoe
gemakkelijk nog altijd over het schrijven van kinderboeken wordt gedacht. In de
slechtste gevallen wordt een taal gebruikt die zeker een j aar in het water
heeft gelegen en kent het verhaal de gemakzucht van de uitweiding. De
schrijvers kunnen wellicht niet beter, de uitgevers dienen beter te weten, want
zo rechtgelovig is de jury nog wel. Dat wij vieren vele keren aan
plaatsvervangende schaamte hebben geleden, moet u van ons aannemen. Schaamte
niet alleen over de tekst, maar over illustraties en uitvoering vaak niet minder.
De tweede
helft heeft het ons ook niet gemakkelijk gemaakt. De Libris Woutertje Pieterse
Prijs kent in zijn korte bestaan toch een traditie: de bekroning van een naar
tekst, illustraties en uiterlijke verzorging ongewoon boek, een boek dat even
de vanzelfsprekendheid waarmee we zelfs geslaagde kinderboeken zijn gaan lezen;
ongedaan maakt: het wijkt af, maar in een eigenzinnige richting en kan dus
misschien nieuwe wegen openen. De prijs wil niet zijn een correctie op de
gevestigde meningen, maar een opening op nieuwe mogelijkheden. Vroegere jury's
hebben de weg gewezen; wij menen ons aan de door hen in gang gezette traditie
te moeten houden. Niet zonder moeilijkheden, zoals dit jaar kan bewijzen.
Misschien
wordt het belang van het kinderboek en van de mogelijkheden tot betovering
erdoor wel hierdoor geaccentueerd: er zijn dit jaar twee boeken waarin de kunst
van het vertellen of de fascinatie door het verhaal de onaangename of dreigende
werkelijkheid naar achteren schuift: de luisteraar vergeet niet alleen, maar
wil het vervolg horen en dus verder vergeten. De fictie overwint tenslotte de
werkelijkheid, de fantasiewereld verdringt tijdelijk de dagelijkse maar
verandert aan het einde die laatste ook.
Gedoeld
wordt hier op Nachtverhaal van Paul Biegel en Masja, de verhalen van
Katja van Peter van Gestel, twee geslaagde boeken, al sluiten bij het
tweede de illustraties van Peter van Straaten naar hun aard slecht bij de tekst
aan. De tekst is helaas de mindere van de illustraties in het werkelijk
schitterend getekende Kikker in de kou van Max Velthuijs; in welk boek
de tekening van de schaatsende eend zondermeer een der hoogtepunten is van wat
dit jaar in Nederlandse kinderboeken aan illustraties is verschenen: na de
dichter Herman Gorter blijkt de eend de volmaaktste schaatser uit de
Nederlandse cultuur, naar figuur, vaardigheid en diep-bevroren gedachten.
Een
ongewone illustrator bleek dit jaar ook Jan Jutte. Hij tekende voor drie
boeken, waaronder het door de jury hooggewaardeerde Josje's droom van
Sjoerd Kuyper. Opvallend is het verschil in stijl van de illustraties bij de
drie boeken; Jutte blijkt duidelijk vanuit de tekst te tekenen en heeft als
zodanig een ongewoon inlevingsvermogen. De jury wil ook graag wijzen op de
manier waarop de illustraties van Fiel van der Veen bij Marie Pouceline of
de nicht van de generaal van Simone Schell in de tekstpagina's zijn
opgenomen, waardoor haast geen bladzij de van het boek gelijk is aan een andere
en dat boek niet alleen een zeer levendige indruk maakt, maar ook, paradoxalerwijs
een eenheid wordt.
De poëzie
voor kinderen lijkt een haast even verborgen leven te gaan leiden als alle
andere poëzie. Het zeer kleine aantal boekjes kan het bewijzen. Een klein
beetje ook voor mijn eigen rekening zou ik graag willen wijzen op de bundel Het
geluid van vrede van Theo Olthuis. Zonder forcering is hier de helaas
altijd doorgaande actualiteit van oorlog en geweld tussen de momenten van vrede
hier vaak heel subtiel opgenomen in wat minieme ervaringen lijken, maar zeer
wezenlijke zijn verwoord, in een bewonderenswaardig lichte, speelse
taal ook. Ik citeer 'Stilte':
Voor hen
die vielen:
twee minuten stilte
op de vierde mei.
En de mensen horen
vogels.
En de vogels horen
insekten.
En de insekten horen
een trompetje...
En de stilte is voorbij.
Het zal u
duidelijk zijn: hadden wij een lijst van
genomineerden moeten maken, de genoemde
boeken zouden erin zijn opgenomen. Dat in het bovenstaande de aandacht zich
vooral richtte op de illustraties, kan uitwijzen dat de inhoud ons zelden echt
helemaal inspireerde. De taal leverde zich dit jaar niet uit.
Er zou aan
de lijst nog een boekje zijn toegevoegd. Het zal u niet verwonderen dat dat het
is, dat de jury dit jaar graag met de Libris Woutertje Pieterse Prijs wil
bekronen. Ze blijft er de traditie mee trouw. Dat de illustrator van het boekje
de bekroonde is; zal u ook al niet verwonderen. De illustrator heet Jaap
Lamberton. Hij maakte samen met Imme Dros het boekje Een heel lief konijn.
Over de
aard van de samenwerking tussen auteur en illustrator weten wij niets. Als de
tekenaar na voltooiing van de tekst aan het werk is gegaan, dan heeft hij zich
niet alleen wonderlijk goed aan het even fantastische als ontroerende verhaal
aangepast, hij is erdoor ook tot heel bijzonder werk geďnspireerd. Dat zegt veel
over de kracht die het verhaal op de lezers ervan kan hebben.
Dat
verhaal, in uiterst eenvoudig Nederlands geschreven, gaat over een vrouw die
duidelijke symptomen van de metamorfose in een konijn gaat vertonen. Zij krijgt
een staartje en grote oren. Hiermee is alle subtiliteit die het verhaal
kenmerkt, al meteen verdwenen. Zoals ik het in samenvatting moet omschrijven,
verliest het zijn vanzelfsprekendheid. En juist die vanzelfsprekendheid geeft
de lezer ervan alle mogelijkheden, niet het minst tot geloof. Nergens vindt zij
hulp. Maar de enige die eerst niets blijkt te zien want liefde is nu eenmaal
blind, zelfs een afgezaagd spreekwoord kan nieuw worden en later door
de verandering tot nog meer liefde tot haar komt, is haar man. Die blijkt
trouwens alles van een otter te hebben: De zwakte van het verhaal is naar de
mening van de jury het einde of liever de afwezigheid van een einde. Mevrouw en
mijnheer Klein verdwijnen gewoon. Terwijl zij lang en gelukkig hadden kunnen en
moeten leven, in de nieuwe die hun ware gedaante is.
Jaap
Lamberton laat in zijn tekeningen evenveel open als Imme Dros dat doet in haar
tekst. Men zou kunnen zeggen dat zijn tekeningen op vaak verbluffende wijze
beelden doen vermoeden. Hij tekent, als dat zo gezegd mag worden, essenties.
Die laten zich door de kijker, die ook de lezer van het verhaal is,
verbijzonderen, tot poëtische, vaak ook dreigende beelden. Elk realisme
en hoe gevaarlijk had dat kunnen zijn is vermeden. Een hoogtepunt is
al direct de stoet van dieren met hun verschillende staarten en staartjes. De
tekening van de tijger, die in volle uitgestrektheid twee bladzijden krijgt, is
zonder meer superieur. Voor deze manier van tekenen ook voorbeeldig.
Andere
hoogtepunten zijn de verbeelding van de groep keurige mensen een
bastion van fatsoen de tekening van de harteloze moeder en die van
mijnheer Klein, getogen Otter, de krant lezend in zijn stoel. Op het deskundig
advies van een van haar leden wil de jury ook roemen de manier waarop de
tekeningen in hun welsprekendheid van zwart-wit in het boek zijn geplaatst.
Hieraan moet worden toegevoegd dat het uiterlijk van het boekje niet de
ongewoonheid van de inhoud doet vermoeden. Dat lijkt ons te veel in de geest
van het verhaal, waar een gewone mevrouw een aangrijpend konijn wordt.
Door het
werk van Jaap Lamberton is een even ongewone als bijzondere verbinding tussen
tekst en tekeningen ontstaan. Ongewoon. En zeker de zeldzaamste en
stimulerendste van dit jaar. En uitermate geschikt voor lezers of luisteraars
en kijkers van die leeftijd die nog niet onder de scheve superioriteit van het
realisme en het mimetische lijden en die nog een andere vorm van gelijkenis
kennen dan zichtbare gelijkheid.
In volle
overtuiging stelt de jury dus voor, de Libris Woutertje Pieterse Prijs toe te
kennen aan Jaap Lamberton. Toen de jury hiertoe had besloten, bleek haar dat de
prijs postuum moet zijn. De kunstenaar is inmiddels overleden. Wij prijzen ons
toch gelukkig met deze prijs het werk van Jaap Lamberton voor enige tijd levend
te kunnen houden. En daarmee de kunstenaar zelf. Hij heeft dat verdiend.
Amsterdam,
4 maart 1993
Kees Fens,
voorzitter
Aukje Holtrop
Nicolaas Matsier
Kees Nieuwenhuijzen