Een boek
bekronen waarin heel veel omhoog wordt gevallen en dat ook nog de titel heeft
Bijna iedereen kan omvallen lijkt een hachelijke zaak. De jury is zich dat
bewust. Zij voelt ook hierdoor de zwaartekracht van een mogelijke kritiek: zij
heeft, zij het in een andere samenstelling, maar onder dezelfde voorzitter,
twee jaar geleden ook Toon Tellegen bekroond. Voor het boek Juffrouw Kachel. De
beslissing was toen niet gemakkelijk; het boek had concurrentie van de
verhalenbundel Misschien waren zij nergens van dezelfde auteur. Toen de
beslissing van dit jaar unaniem genomen was, zaten de leden van deze jury er
wat verslagen bij. Het betere was opnieuw de vijand gebleken van het goede, ook
deze keer weer van een boek van Tellegen zelf, Jannes, dat wij hier toch graag
willen noemen, ook vanwege de tekeningen van Peter Vos. De verslagenheid was
ook een geslagenheid, door bewondering voor de verhalen van Tellegen; we waren
stil, als de dieren bij Tellegen vaak zijn aan het einde van het verhaal
warmeer een mysterie zich heeft geopend of gesloten. Misschien is er zelden
wijzer (maar ook een beetje droeviger) gezwegen dan in dit werk van Tellegen.
De
verhalen van Tellegen zijn zelden langer dan twee pagina's. Een groot deel
ervan bestaat uit dialogen of solistische overpeinzingen van de dieren. In de
gesprekken maken de dieren het elkaar niet gemakkelijk. Die het gesprek opent,
veroorzaakt vaak enige onrust: de rust van het alledaagse wordt verstoord. Het
vanzelfsprekende wordt een probleem. Het gesprek wordt een discussie, waarin
nieuwe gedachten eerder druppelen dan in overvloed komen. Het gesprek leidt tot
denken, diep denken, denken over nadenken ook.
"Hij bleef nog een tijd nadenken" is een der laatste zinnen van een
verhaal. De denker is een vuurvliegje, die zijn angst ooit uit te gaan heeft
besproken met een aardworm. De problemen zijn zaken van leven en dood.
"Denk je dat wij ooit afgelopen zijn?", vraagt de mier aan de
eekhoorn. En de krekel vraagt zo maar op een ochtend aan de schildpad:
"Weet jij eigenlijk wel zeker dat jij de schildpad bent?" Dat er
zelden antwoorden komen, zal duidelijk zijn. Meestal herstelt het leven de
onrust. Het verhaal over het vuurvliegje eindigt zo:
"Toen vloog hij weg, in de richting van het bos. Vol bewondering keek hij
naar de zon die in de verte boven de bomen hing." In het blijvende grote
licht van de zon vindt hij geruststelling voor zijn angst voor uitdoving. Soms
leidt het samen zitten in de stilte van de avond tot vervloeiing van de
problemen. Het gebrek aan inzicht verhindert de mogelijkheid tot voorlopig
uitzicht niet.
De dieren
hebben een grote behoefte aan communicatie. De dialogen wijzen het uit. Maar
ook de brieven die zij in de hoop op antwoord aan de wind toevertrouwen. Het
mooíste van de vier briefverhalen begint op bladzijde 54. Het zet zo in:
"De eekhoorn zat op de tak voor zijn deur en voelde zich moedeloos. Het
was een eigenaardig gevoel dat hij wel vaker had als het slecht weer was of als
er een hele dag toevallig niemand langskwam. De mier had hem verteld dat dat
gevoel moedeloosheid heette.
(De eekhoorn en de mier figureren in heel wat verhalen; de twee zijn nauw bij
elkaar betrokken, kunnen niet zonder elkaar, zoals de twee verhalen over het op
reis gaan en niet op reis kunnen gaan door de mier bewijzen. De mier is van de
twee de denker. Hij is zwaar van het denken, denkt hij, maar hij blijkt slechts
vol van gedachten aan de eekhoorn).
In de eenzaamheid van de moedeloosheid schrijft de eekhoorn een brief. Aan
niemand. "Beste", schrijft hij. En dan: "Ik wou dat ik
eens". Hij weet ook niet wat hij wil. De wind neemt de brief mee. En aan
het eind van de middag komt er per wind een antwoord. Dat luidt: "Beste/
Ik wou dat ik ook eens". Misschien zijn deze twee brieven de beste
weergave van het wezen van elke correspondentie. Er is contact met een
onbekende, die de omtrekken van een bekende krijgt. In de schemer gaat de
eekhoorn naar binnen. Bij de deur roept hij tegen de stilte in
"Ahoi". "Toen kwam er" ik citeer nu "van heel ver
weg, het leek wel van over de oceaan, een klein beverig stemmetje, dat riep:
"Ook ahoi"." Dat is meer dan een echo. Dat is communicatie. En
die heft de eenzaamheid en dus ook de moedeloosheid op.
De hang
naar verstandhouding en naar inzicht doortrekt in een lichte melancholie heel
veel van de verhalen. En die melancholie ontstaat ook door het voortdurend
benaderend bespreken van de problemen. Misschien zit de oplossíng juist wel in
het bespreken zelf. De lichtheid van toon, de voorzichtigheid van de woordkeus,
de beknoptheid, de opbouw waarin zich denkbeeldige strofes laten zien, geven de
verhalen het karakter van poëzie. En ook poëzie geeft geen antwoorden.
Met
poëzie, met de literatuur in het algemeen trouwens, hebben de verhalen niet
alleen een tussentaal, maar ook het tussengebied als handelingsplaats gemeen.
Ze spelen in een domein tussen werkelijkheid en fantasie, tussen vertelling en
sprookje, in een land van ongekende mogelijkheden dat echter met zo veel
vanzelfsprekendheid wordt beschreven, dat het ongewone als natuurlijk wordt
ervaren. Afmetingen tellen niet, de wetten van de zwaartekracht evenmin,
ruimten kennen geen beperkingen, alleen de tijd en die schept mede het
werkelijke karakter houdt zich aan zijn orde. Soorten dieren leven en spreken
samen als Jesaja zelfs in zijn stoutste visioen niet had kunnen voorzien.
De dieren
hebben niet alleen een behoefte aan communicatie, maar ook aan het doorbreken
van hun beperkingen. Ze maken het zichzelf niet gemakkelijk met dat maar omhoog
willen. Maar de natuur houdt zich uit liefde voor zoveel onschuld, denkt men
haast ook niet aan beperkingen en wetmatigheden. Alleen een kinderlijke
geest, die veel vanzelfsprekend vindt, zal met de dieren het gewoon vinden wat
in het begin van een verhaal staat: "Op een ochtend vielen alle dieren
plotseling omhoog. Ze vielen niet ver, maar toch een heel eind."
De neushoorn komt terecht ín de takken van een spar ook de flora houdt zich
niet aan haar plaats van herkomst en roept daar luid om zich heen: "Wie
gaat hier eigenlijk over?" Ik citeer nu verder uit dat verhaal:
"Niemand wist dat. Maar de boktor, die wel vaker omhoog was gevallen
maar dan alleen had een vermoeden dat hij het wist. "Volgens mij
niemand," riép hij. Hij hing boven de populier." Dat is zonder meer
een superieur antwoord, want het laat het geheim apen. En daarmee de ruimte
voor de gedachte díe kinderlijk is, maar ook dichterlijk: het is gewoon. En
juist daarom bijzonder.
Een passage als de juist geciteerde kan ook het hoge literaire gehalte van
Tellegens proza bewijzen; als alle literatuur laat het zich ook in detail
bewonderen. Wie de verhalen zeer aandachtig leest, zal ontdekken hoe knap ze,
regel voor regel in elkaar zitten, welk precies spel de woorden met elkaar spelen,
waarbij de auteur het gemak van de woordspeling dat zich bij zoveel fantasie
haast vanzelf opdringt bijna altijd weet te vermijden, het gemak ook van spel
met de traditionele kenmerken van alle dieren, al kan hij ook niet om de
zwaarte van de olifant heen. Soms kennen de dieren een regelrechte
identiteitscrisis. De lezer kan dat begrijpen, want ze lijken in heel weinig op
wat ze behoren te zíjn. Ook de dieren zelf kan men het best als tussenwezens
aanduiden... En daardoor breken zij voortdurend door alle verwachtingspatronen
heen. Dat maakt hen zeer verrassend. Je went nooit aan ze, zoals zijzelf nooit
aan de wereld en aan elkaar wennen, in hun paradijs dat door een fantast zo is
ontworpen dat wij allemaal denken het te kunnen vinden.
Het is onze
beheptheid uit onze verwonderingen een les te trekken. Het lijkt niet
onmogelijk dat de lezer in de wereld van Toon Tellegen, opkijkend uit zijn
boek, de vertrouwde wereld ineens zeer ongewoon zal vinden. Want het is toch
verwonderlijk dat wij op de grond blijven, dat alleen de vogels (en
vleermuizen, zullen de kenners meteen zeggen) kunnen vliegen, dat we een
geheugen hebben, dat we bestaan. Ik zou graag in het kinderhoofd kijken, dat
deze verhalen heeft gelezen. Want een kinderlijke geest moet je ervoor hebben.
Dat zal iedere volwassen lezer ervaren: op zijn bodem worden ineens ervaringen
van heel lang geleden levend, ervaringen, ma.ar ook gevoelens. En ook daardoor
zaten de leden van de jury wat verslagen bijeen: ze wisten zich opeens omlaag
gevallen, in hun tijd. En die gewaarwording gaf de doorslag voor de bekroning:
over de literaire kwaliteiten waren wij het eens, over de kwaliteiten van Bijna
iedereen kon omvallen als kinderboek eveneens. En wij konden niet onder het
besluit uit deze bundel wijze verhalen, die veel te denken geven, ook aan
hoofden die nog geen rimpels kunnen vormen, het beste boek van het afgelopen
jaar te noemen.
Misschien
is het allermooiste wat niet in de verhalen staat: de stilte waarin de lezer
aan het slot wordt achtergelaten. Na zinnen als: "De zon ging onder. In de
verte zong de lijster. Langzaam liepen zij naar huis." Voor eigen rekening
wil ik hier graag opmerken, dat ik deze soort zinnen tot de mooiste van de
literatuur reken en dat ik bij het lezen ervan diep terugval in een geluk dat
ik als kind heb gekend. Het is een voorrecht nu jong te zijn en de sensatie van
beschrijvíng en volgende stilte een zeer poëtische sensatie onmiddellijk te
beleven.
Over de
identiteit van de dieren is het moeilijk spreken. Over hun nationaliteit
helemaal. Maar ik meen te weten dat de olifant in elk geval een Nederlander is,
want op pagina 53 verzucht hij: "hè, hè," en dat is; naar een
buitenlander mij eens verzekerde, een typisch Nederlandse cultuuruiting.
Tenslotte: misschien het ongewoonste aan de dieren is dat zij geen geslacht
hebben. Ze zijn alleen hun soort. Een verklaring hiervoor heeft de jury niet
kunnen vinden, behalve dan de voorzichtige veronderstelling dat die
"neutraliteit" de dieren onttrekt aan de rollen in de traditionele
dierenverhalen. Alleen is er nu het gevaar van uitsterven van Tellegens dieren.
Maar hij lijkt de jury als schepper vindingrijk genoeg om zijn wereld in stand
te houden.
Want, en
dat mag de conclusie zijn: de verhalen worden nog steeds beter. Bijna iedereen
kon omvallen is de beste bundel. En in zijn genre kent het boek de
eigenzinnigheid die de Libris Woutertje Pieterse Prijs jaarlijks waard wordt
geacht.
Amsterdam,
3 maart 1994
Kees Fens
(voorzitter)
Peter van den Hoven
Nicolaas Matsier
Kees Nieuwenhuijzen