Terug

Juryrapport van de Libris Woutertje Pieterse Prijs 1995

Allereerst dit: 1994 is een buitengewoon mooi jaar geweest voor alle soorten kinder- en jeugdboeken. Een mooi jaar voor zowel prentenboeken als romans; een opmerkelijk produktief jaar ook voor de poëzie. Een jury doet, zoals u weet, niets liever dan mooie boeken lezen. Dat hebben we dus gedaan. De keus van kandidaten die ons werd geboden was comfortabel. Wij hebben over niet minder dan acht boeken levendig gediscussieerd. Van die acht zijn er drie geschreven door auteurs aan wie de Libris Woutertje Pieterse Prijs al eens ten deel is gevallen. Namelijk Toon Tellegen, Imme Dros en Paul Biegel. De titels zijn: Mijn vader, Odysseus, een man van verhalen en De soldatenmaker. Twee andere veteranen die over de tong zijn gegaan, zijn Max Velthuijs en Peter van Gestel met respectievelijk Kikker is bang en Lieve Claire. Een wat nieuwere naam aan het firmament is die van Klaas van Assen. In zijn derde boek, Een verhaal voor Hizzel, heeft hij een heel mooie sprookjesachtige halfwerkelijkheid weten te creëren. Wij zien uit naar zijn volgende boek. Een zeer verrassende debutant, als kinderboekschrijver, is Alfred Kossmann. Met het boek Lieve, lieve opa's heeft hij direct de meesterproef afgelegd. Kossmann schaatst zeer sierlijk op het heel, heel gladde ijs van een steeds verrassend, licht absurdisme. Hij deinst er niet voor terug opa's te laten stinken en in bomen te laten zitten. Elk van de nu genoemde zeven auteurs is een applaus waard. Maar de prijs gaat naar een in onze contreien nog nagenoeg onbekende schrijfster, namelijk Anne Provoost.

Een aantal keren is de Libris Woutertje Pieterse Prijs toegekend aan boeken waarin een feestelijke hoofdrol toebedeeld was aan de taal zelf; aan boeken die om zo te zeggen dansten, en leken te willen zeggen: kijk eens hoe mooi het is om met taal te spelen. Waarbij de – altijd door de schrijvers zelf opgestelde – regels van het taalspel in kwestie veel mogelijk maakten, als het ging om het terrein van het beoefende genre. Het spel kon filosofisch uitpakken; het kon ook poëtisch zijn, of sprookjesachtig.

Misschien is de inzet van het spel dat Anne Provoost met de taal speelt ernstiger. In eik geval vestigt het, als spel, de aandacht veel minder op zichzelf. De taal van deze schrijfster is sober en transparant. Zij lijkt niet uit te zijn op 'mooi'. Haar inzet is er, literair gesproken, niet minder ambitieus om.

De roman, die Vallen heet, is een specimen van een betrekkelijk zeldzaam genus, namelijk de jeugdroman – een roman die zich richt tot die ongrijpbare groep van lezers tussen servet en tafellaken. De roman gaat ook over een vertegenwoordiger van die 'tussenleeftijd', over zo'n 'tussenpersoon', om zo te zeggen. Een jongen, die eigenlijk niet meer met zijn moeder mee wil, op vakantie, naar altijd maar weer dat huis van de grootvader op het platteland. Een jongen, die voor het eerst niet meer met haar in dezelfde logeerkamer wil. Een jongen, die in een winkel voorgeeft dat hij zeventien is. En die ook vast en zeker geen kind meer is; maar wat is hij wel?

Over zo'n 'tussenpersoon', in de 'tussentijd' die een vakantie is, gaat de roman dus. Over de onbepaaldheid van iemand die opgroeit, en als karakter nog zoekende is. Iemand ook, van wie niet direct vast te stellen is of hij misschien bezig is verliefd te worden. Hij heeft er zeker emplooi voor. De roman Vallen gaat over onbeslistheid.

En hij is zeer nauwkeurig, deze roman, zeer listig, zeer onopvallend geconstrueerd. De schrijfster voert de lezer mee zonder hem ooit stil te laten staan. Aanvankelijk gaat dat langzaam – zo langzaam als ook te verwachten valt in een vakantie en in een land waar het zindert van de zomerse hitte. Maar van begin af aan vertoont Vallen de trekken van een klassiek noodlot; traag, maar onontkoombaar, gaat het op het huiveringwekkende slot aan. De spanning die Provoost van het begin af aan op een heel rustige, geheimzinnige, hoogst vakbekwame manier weet te bewerkstelligen (en het is een spanning die niet meer op zal houden) is de resultante van een zorgvuldige regie. Provoost is een meesteres van de sobere spanning.

Het perspectief is beperkt. Het is dat van de jongen die de hoofdpersoon is. Hij is degene die het verhaal vertelt, en die het met terugwerkende kracht opnieuw beleeft.
Het beperkte perspectief van die ik-vorm maakt een verregaande identificatie mogelijk met een houding die niemand helemaal vreemd kan zijn. Dit is iemand met zijn ziel onder zijn arm, iemand zonder doel, iemand die best iets omhanden zou willen hebben.

In het Franstalige stadje, dat tot decor van de roman dient, bevinden zich, al dan niet illegaal, voldoende Arabische seizoenarbeiders om voor een klimaat van vreemdelingenhaat te kunnen zorgen. De hoofdpersoon Lucas wordt daarin betrokken. Hij raakt een tijd lang in de ban van krachtige taal, hij ondervindt de aantrekkelijkheid van arrogantie, en hij doet mee.

Zoals gezegd hanteert Provoost het beperkte perspectief van die ene ik. Maar ook daarbinnen is zij, met haar grote talent voor drama, uit op het bedenken en uitbuiten van situaties met een beperkt zicht. Zo is de roman 'opgespannen' tussen twee locaties, vanwaaruit de hoofdpersoon zijn observaties doet. Twee keer zijn dat observaties, met alle spanning van dien, waarbij de waarnemer nu juist buiten spel wenst te blijven. De eerste keer betreft dat de verschijning (waarop de jongen niet verdacht is) van het meisje dat door hem ten slotte zowel gered als ernstig verminkt zal worden. De laatste keer betreft het de terugkeer van dat meisje uit een ziekenhuis. Dit is echter niet de plaats om verder op het voorgevallene in te gaan; wij vinden het niet tot onze taak behoren de zorgvuldig opgebouwde suspense in Vallen prijs te geven.

Provoost zet lijnen uit en verknoopt ze. Er is de lijn van een verzwegen hoofdstuk uit de familiegeschiedenis, terugreikend tot de Tweede Wereldoorlog: de grootvader heeft onderduikers verraden. Die draad wordt getwijnd met het verhaal van nu: dat van de vreemdelingenhaat, dat van de voelbaar gemaakte gefascineerdheid door de welbespraakte, uiterst verleidelijke taal van de arrogantie en het geweld. Die twee lijnen worden net zo lang verknoopt tot er geweld voor nodig is om ze weer uit elkaar te krijgen.

Provoost heeft het lef gehad om heel veel ineens aan de orde te stellen. De jury vindt het knap dat zij een gecompliceerde, moderne werkelijkheid voelbaar en inzichtelijk heeft weten te maken, en wel door de uitsluitende inzet van haar grote literaire vernuft. Zonder dat de lezer schema's voorgeschoteld krijgt. Zonder gepreek, zonder terechtwijzing, zonder moralisme. En dat alles – zo leek de jury – is een prijs waard als deze.

Proficiat, Anne Provoost

Amsterdam, 2 maart 1995

De jury

Hedy d’Ancona
Peter van den Hoven
Nicolaas Matsier
Kees Nieuwenhuijzen

 

 

Terug