< Ga terug < Home
Foto's: © Maartje Strijbis |
Woutertje Pieterse Lezing 2010door Bibi Dumon TakDe opgejaagde penMijn eerste woedeaanval kreeg ik toen ik
zes jaar oud was. Er heerste een doodse stilte in het
klaslokaal. We moesten rekenen. Op mijn telraam bevonden zich
twintig kralen, tien aan iedere zijde. Vanuit de diepte voelde ik iets ongetemds
naar boven komen. Een donkere en niet tegen te houden woede. Ik
kon niet meer helder denken. Dat kon ik daarvoor al niet,
anders had ik die sommen wel opgelost. 2009 was een rumoerig jaar. Een jaar
waarin kinderboekenschrijvers hun stem verhieven. Ze spraken
over dingen waarbij ik eigenlijk nooit had stilgestaan. Een
tropisch eiland noemde Sjoerd Kuyper de kinderboekenwereld
ooit. Hij herhaalde dat nog maar eens tijdens de Annie M.G.
Schmidtlezing van vorig jaar. Niet omdat hij er zo gelukkig
was, maar om mee te delen dat het eiland wat hem betreft had
opgehouden te bestaan. Ik moet bekennen dat het leven hier sindsdien een stuk rustiger is geworden zo zonder telraam en zuchtende klasgenoten. Ik weet het: domheid kent haar prijs. Vandaar dat ik toch maar weer ben gaan rekenen. Zonder telraam dit keer, want daar komt alleen maar gedonder van, maar uit mijn blote hoofd. Ik wil helemaal niet zielig overkomen
maar alles wat me op school werd verteld ging mijn ene oor in
en het andere direct weer uit zonder mijn hersens te passeren.
Maar ik was niet gek natuurlijk. Ik wilde uiteindelijk toch
weten hoe het allemaal zat in de wereld dus haalde ik
thuis in mijn slakkentempo alles in: wiskunde, geschiedenis,
het hoe en waarom van het zoutgehalte van de verschillende
wereldzeeën, Duitse naamvallen, de Tachtigers, het
smeltproces van edelmetalen. Alles. Toen ik daarna de
diplomas in handen had die bewezen dat het toch nog goed
was gekomen met mijn hersens gebeurde er lange tijd niets
heuglijks meer. En toen kwam dus die onrust vorig jaar. En ik dacht na eindeloos gereken, ja, het is inderdaad niet eerlijk verdeeld. Mijn bankrekening is al jaren een holle grot waarin de echo vervaarlijk hard klinkt als er weer eens een paar stuivers in vallen. Mijn oeuvre slinkt eerder dan dat het groeit. Van de jaarlijkse royaltys koop ik treinkaartjes, vliegtickets, benzine en flessen whisky om de mensen te kunnen spreken die ik nodig heb voor mijn volgende boek. Non-fictie krijg je niet cadeau. Het is oneerlijk, en het klopt van geen kanten. En waarom moet ik bovendien altijd maar horen dat nog nooit iemand van mij heeft gehoord? Ha daar hebben we de stagiaire, zei een schooldirecteur laatst tegen me toen ik voor een lezing kwam. Nou, zei een bibliothecaresse in haar Toyota Starlet toen ze me onlangs van een niet nader te duiden station kwam halen, ik ben benieuwd, want ik heb nog nooit van je gehoord, maar we hebben het er gewoon op gewaagd. Vorige maand kwam ik vanwege een
treinvertraging te laat op een school in Tilburg. Ik klopte
hijgend op de deur van het klaslokaal van groep 7. Alle
kinderen zaten al in een kring. Ze keken verheugd op toen ik
binnen kwam. Maar direct daarna draaiden ze zich teleurgesteld
weer om. Ik was vast een leesmoeder. Je zag het ze denken. Ik
was niet de persoon op wie ze wachtten. Ik probeerde nog een
opgewekt Hallo!, maar ik begreep hun reactie toen
ik zag wat er op het schoolbord stond geschreven: Welkom Thijs
Goverde. Van al deze zaken zinkt de moed je in de schoenen. Je gaat denken: waarom doe ik dit nog? Hoezo tropisch eiland. De Zuidpool, dat is waar ik zit. Ik begon langzaam te koken. Daar was mijn
woede weer, gevoed door een portie zelfmeelij waar je niet goed
van werd. Iedereen kreeg in die luttele seconden de schuld. Zat
ik echt op de Zuidpool dan zorgde de hitte die ik produceerde
voor de totale verdwijning van de Antarctische ijskap. Mijn slakkenhersenen maakten overuren in dat bedompte klaslokaal. Terwijl die kinderen mandarijntjes aten in de aula, kronkelde ik alle kanten op. De tijd stond stil, en ik ook omdat ik verstrikt was geraakt in mijn eigen slijmerige slakkenspoor. Ik dacht terwijl ik wanhopig spartelde en intussen ook nog naar de ingewikkelde breuken van groep 7 op het bord keek: waar was je ook alweer begonnen, slak? Bij één plus één toch? Waarom werd je ook al weer schrijver? Waarom koos je dit prachtige vak? Om rijk te worden? Om eerlijk behandeld te worden? Om beroemd te worden? Om in hoge stapels rond een pilaar in een boekwinkel te liggen? Om prijzen te winnen? Om met je smoel op tv te komen? Om gerecenseerd te worden? Blijf op je tropische eiland, en tel je zegeningen, zei ik tegen mezelf terwijl het zweet van mijn voorhoofd op het linoleum gutste. Dus nu zit ik daar nog steeds, op dat
eiland. Niet omdat ik dom ben, of bang of naïef, niet
omdat ik het niet eens ben met alles wat er tot nu toe werd
gezegd, maar omdat ik me wil bezighouden met datgene waar ik
gelukkig van word: schrijven. Schrijven zonder te worden
opgejaagd. De kindertjes van groep 7 kwamen terug in
de klas. Ik schreef mijn naam onder die van Thijs op het bord
en begon te vertellen. En leuk dat het werd! Ik beantwoordde
daarna alle vragen die eigenlijk voor Thijs waren bedoeld.
Ridders verving ik door rotjongens, paarden door koeien en het
kwam helemaal goed. Ik weet zeker dat Thijs dat ook zou hebben
gevonden. Alleen de juf, die kwam die ochtend niet meer over
haar teleurstelling heen, maar ik zat daar toch niet voor
haar? Als ik maar serieus word genomen door de kinderen voor wie ik schrijf. En reken maar dat dat gebeurt. Wat kan mij al die volwassenen dan schelen? Wel eens op het boekenbal in maart geweest? Verschrikkelijk. Dat van oktober is honderd keer leuker. Lezingen houden voor volwassenen? Ik
bibber bij voorbaat. Ik sta hier alleen, omdat ik mezelf heb
voorgehouden dat het publiek hier in de zaal bestaat uit
volwassenen met een kinderhart. Mevrouw Laps, je bent een zoogdier, zei Stoffel, de broer van Woutertje Pieterse. Ik zeg: Wij schrijvers zijn ook allemaal zoogdieren. Gewerveld, warmbloedig, levendbarend, en in meer of mindere mate bedekt met haar. Maar van zoogdieren zijn er vele
soorten. Wat kan het een tijger schelen dat de leeuw koning is? Ik ben liever tijger. En dan niet de Siberische, maar een tropische. Eentje op een eiland. Maleisië of Sumatra. Ja, die tijgers hebben het moeilijk, moeilijker dan leeuwen. Alleen al omdat ze voortdurend worden opgejaagd. Maar daar zijn die beesten zelf helemaal niet mee bezig. Die zijn bezig met tijger zijn. Ik wil terug naar waar ik ooit begon. Ik wil vooral letters zien, want cijfers interesseren me niet. Ik wil in mijn eigen tempo kunnen werken, zonder me iets aan te hoeven trekken van de boekenkermis op het vasteland. Ik wil mijn eigen slakkenkoers. Mijn eigen tijgerkleed. Ik ga niet mee met de rest, ik wil niet op handen en voeten door het stof en me door anderen laten wijzen waar nog wat kralen liggen. Niemand zal mijn pen nog opjagen. Ik ben mij eigen pen.
Ten strijde! Met myn zwaard Op m'n paard En myn helm op het hoofd Er op in! En den vyand den schedel gekloofd En vooruit! Op den weg Langs de heg, Met een houw en een stoot, De dragonders verjaagd, en den markgraaf gedood... Het zijn regels naar mijn hart. |