< Ga terug < Home
|
16 mei 2016Woutertje Pieterse Lezing 2016Dwars door de woestijn (met bagage)door Floortje Zwigtman
Wat heb je nodig voor een reis door de woestijn? Voldoende water lijkt mij een goed idee. Een zonnebrandcrème factor 30. Bedekkende kleding. Een jeep met airco en voldoende benzine. Eten voor een week of twee. De grootvader en zijn kleinzoon die ik op mijn beeldscherm zie, hebben niets van dit alles. Beiden dragen niet meer dan een lendendoek. Hun enige bagage is een lange speer, gedragen door de grootvader. Voor de kleinzoon is dit zijn eerste tocht door de Outback, voor de grootvader zijn laatste. Ze volgen een onzichtbare en oeroude weg die niet op een kaart uit te tekenen valt. Je moet hem zingen of dansen, deze weg. Het is een lied van duizenden jaren oud, een van de Songlines van de Australische Aboriginals: wegwijzer, overlevingsgids, geschiedenisles en scheppingsverhaal ineen. Een lied over wegen, waterbronnen, rotsen, dieren en planten. De grootvader moet het tientallen keren hebben gehoord en honderden keren hebben herhaald. Zijn kleinzoon hoort het nu voor het eerst. In 2015 maakte Oprah Winfrey de tv-serie Belief, waarvan de reportage over Terry Gondadila en zijn kleinzoon een onderdeel van was. De serie verkende de persoonlijke betekenis van religie voor mensen overal ter wereld. Een verfrissende kijk in een tijd waarin religies vooral beoordeeld worden op dogmatiek en al dan niet soepele inpasbaarheid in een moderne Westerse samenleving. Hoewel die invalshoek in de VS vrijwel onopgemerkt bleef – daar ging het vooral over de dalende kijkcijfers van Oprahs productiemaatschappij – leverde hij bij tijd en wijle memorabele tv op. Tv die inzicht biedt in een voor sommigen bekende, voor anderen inmiddels totaal vreemde wereld: een wereld die zich niet op de bladzijden van een roman afspeelt maar waarin toch alles een betekenis heeft. Waarin de rots die je daar – dáár – voor je ziet een rol speelt in een verhaal van lang, lang geleden. Waarin een ziekte of handicap niet als zinloos lijden wordt ervaren, maar als een proeve van liefde en opoffering wordt gezien. Waarin goedkope gipsen beelden tranen van bloed kunnen huilen. Herinneren we ons nog hoe het is te leven in een wereld zo vol betekenis? Ik geloof dat velen van ons hiervoor moeten terugkeren naar onze vroegste jeugd, toen een stoel een boot, een bus of een vliegtuig kon worden, toen het monster onder je bed tegelijkertijd wèl en niet bestond en Sinterklaas gemakkelijk duizend jaar oud kon worden, want hij was toch zeker Sinterklaas? Als kinderen denken we allemaal in symbolen, anders zou ons fantasiespel maar armoedig zijn. Zelfs de meest realistische speelgoedauto is niet ‘echt’ en het mooiste prinsessenkroontje niet van 18 karaats goud. Het is een aangeboren menselijke eigenschap om symbolen te hanteren. Een eigenschap die ons taal bracht, het schrift, verhalen, mythen, legenden en religie. We leven in een wereld die dankzij dit vermogen meer is dan hij lijkt te zijn –of waarschijnlijk ook ìs. Want in de loop der eeuwen is onze wereld steeds meer onttoverd geraakt. In vele opzichten is dit een goede zaak. We zullen nu geen oud vrouwtje en haar zwarte kat meer verbranden wanneer er een epidemie uitbreekt, maar gaan op zoek naar een medicijn. Door de wereld te zien zoals hij werkelijk is, redden we levens, niet alleen van ziekte maar ook van onwetendheid en redeloze haat. Maar tegelijkertijd verloren ook veel zaken hun verhaal. De zwarte kat was niet langer de familiair van de heks, een wezen met een persoonlijkheid en een besef van goed en kwaad, maar een met pels bedekte machine. Het landschap vertelde niet langer van reuzen, versteende vrouwen en de voetstappen van voorouders, maar van vulkanisme, erosie en aardlagen en de voorouders zelf waren niet meer de beschermgeesten en bronnen van wijsheid die ze ooit waren geweest. Vergeten en geestloos lagen ze in het graf, hun verhalen niet langer van belang, ingehaald door nieuwe inzichten en een streven naar vooruitgang, waarbij je losmaken van het verleden de sleutel naar wijsheid en zelfrealisatie was. Niet dat de wetenschap geen nieuwe verhalen aanreikte – het verhaal van de ontwikkeling van het leven op aarde is in mijn ogen het meest fascinerende ooit – maar lange tijd verbood ze zichzelf deze verhalen te vertellen op een manier die niet-wetenschappers kon raken of boeien. Angst voor irrationaliteit en het projecteren van een al te mensgerichte kijk op de wereld maakte wetenschappers huiverig voor fascinatie en verwondering, voor persoonlijke betrokkenheid en empathie, de haken waarmee een verhalenverteller zijn toehoorders vangt. Verhalen werden tabellen, gedachten en gedragingen reflexen. Rationaliteit was het gezonde dieet waarop de mensheid moest gedijen. Alleen… het werkte niet. Of slechts deels. Tot hun frustratie moesten wetenschappers concluderen dat niet iedereen zich voor de poorten van hun nieuwe, heldere wereld verdrong. Sommigen aarzelden op de stoep. Anderen wilden graag nog een aandenken uit hun oude thuis meenemen: een horoscoop, een zakje alles-genezende groene thee, een Sint-Christopher, een geloof in Iets of Iemand Ergens Misschien. Weer anderen zetten botweg hun hakken in het zand, weigerden binnen te gaan en begonnen met stenen te gooien. Geschokt verschansten de dienaren van de Rede zich in hun torens en schudden hun wijze hoofden. In hun rationaliteit waren ze voorbij gegaan aan de aangeboren irrationaliteit van de mensheid. Er zat niets anders op dan dit anachronistische bijgeloof te verklaren tot het nieuwe Absolute Kwaad. Maar laten we terugkeren naar de woestijn. Wat hebben de grootvader en zijn kleinzoon die daar nog steeds de oude Songlines volgen te maken met ons verlies van verhalen? Het verband wordt duidelijk als we op onze schreden terugkeren en getuige zijn van het begin van de reis. Deze vangt aan in de moderne wereld, op de veranda van een hedendaags Australisch huis, ver van de Bush. De kleine jongen die zijn grootvader volgt, lijkt zo slecht toegerust voor een tocht door de dorre wildernis dat je bijna geneigd bent de kinderbescherming te bellen. Te voet, dwars door de Australische binnenlanden, met een terminaal zieke bejaarde, dat kan toch niet! Maar het kan wel. Het moet zelfs. De geschiedenis van de Aboriginals is er een van de vervolging van mensen en verhalen. Tot nog enkele decennia geleden was er sprake van een systematische uitroeiing van hun cultuur door Europese kolonisten. Eerst de missionarissen, in hun overtuiging dat iemand die slechts in een lendendoek rondloopt een goddeloos en verdorven mens moet zijn. Daarna door landverhuizers met hun eigen geloof in evolutie en blanke superioriteit die de Aboriginals onder de ‘interessante diersoorten van Australië’ schaarden en bij tijd en wijle onder het jachtwild. En ten slotte door een overheid die Aboriginalkinderen ontvoerde om hen in kostscholen, die veel weg hadden van tuchthuizen, een moderne Westerse opvoeding op te dringen, die er op gericht was de band met hun ouders en hun cultuur te verbreken. Het resultaat was een keten van verloren generaties, die niet meer mochten leven zoals ze wisten te leven, beroofd waren van hun identiteit en zelfwaarde, gevangen in een vicieuze cirkel van armoede, alcoholisme en criminaliteit. Er waren geen zekerheden meer, geen verhalen, geen Songlines die je thuisbrachten wanneer je ze volgde. Wie vergeet wie hij is, kan alles worden. Ook een Un- of Untermensch, als je dat maar vaak genoeg wordt verteld. Het is daarom dat de kleinzoon de voetstappen van zijn grootvader moet volgen, dat hij de danspassen en de verhalen moet leren. Ze vormen zijn bagage op de reis door de woestijn. Alles wat hij nodig heeft om geestelijk en lichamelijk te overleven. Verhalen vormen het collectieve geheugen van volken als de Aboriginals en reiken soms wel tientallen generaties terug in de tijd. Bovendien blijken ze vaak verrassend betrouwbaar te zijn. Zo werd het al meer dan anderhalve eeuw vermiste schip van poolontdekker Lord Franklin gevonden op aanwijzingen van Inuït die in hun jeugd verhalen over een stuurloos ronddrijvend spookschip hadden gehoord. Onze eigen collectieve herinnering lijkt in vergelijking maar een korte-termijngeheugen te zijn. Natuurlijk, we weten zo ongeveer wel wie Michiel de Ruyter was – we hebben de film gezien – maar wie buiten de canon van nationale heldenverering valt, is een volkomen onbekende, vergeten Nederlander. Wie weet nog hoe zijn grootvader leefde? Wie kent zelfs de naam van zijn betovergrootvader nog? We zijn een samenleving waar verandering op verandering volgt. Houd een jongere van vijftien een computerdiskette voor en hij zal hem hoogstwaarschijnlijk niet eens herkennen als iets dat ook maar in de verste verte iets met zijn tablet te maken heeft. Kennis veroudert snel en lijkt daarom niet de moeite waard om bewaard te worden. Tradities en levenservaring zijn uit de mode, sinds de Babyboom-generatie zich in de jaren ’60 bevrijdde van de al te starre heerschappij van schoolmeester, heer des huizes en dominee. Luisteren naar oude lullen die over hun jeugd vertellen behoort nu eenmaal niet tot het lijstje van opwindende jongerenactiviteiten. Maar wie maar lang genoeg jong is, wordt vanzelf oud en ook wilde haren worden grijs. De babyboomgeneratie heeft de grootouderleeftijd bereikt, de leeftijd waarop het verleden zoveel interessanter wordt, omdat je zelf binnenkort verleden tijd zult zijn. Er komen vragen naar boven die niet meer door, reeds overleden, ouders, ooms en tantes beantwoord kunnen worden en menigeen onderneemt de tocht naar het gemeentearchief, waar bewaard is gebleven wat de ambtenarij de moeite waard vond om te bewaren: de geboorte- en sterfdag, het huwelijk met…; misschien de koopakte van een huis. Het is niet veel, wat er overgebleven is, nauwelijks een verhaal. ‘Waarom hebben ze nooit meer verteld?’ ‘Waarom heb ik dit nooit opgeschreven?’ Persoonlijke herinneringen lijken meer waarde te krijgen als ze verloren zijn. Maar welke waarde hebben ze nu eigenlijk? Waarom is het zo’n groot verlies dat we vergeten lijken te zijn dat we allemaal verhalenvertellers zijn, met een verhaal dat de moeite waard is? Ik had het geluk op te groeien in een familie van vertellers. Mijn beide ouders waren leerkrachten en wat een leerkracht in die tijd zonder digitale hulpmiddelen vooral deed, was: verhalen vertellen. Had je een goede verteller als docent, dan luisterde je ademloos, trof je een oeverloze ouwehoer, dan verveelde je je dood. Mijn ouders beheersten gelukkig de kunst van het vertellen, net als mijn oom en mijn neven en nichten, afkomstig uit een gezin waarin alles aanleiding was tot een smakelijk verhaal of een pittige discussie: van het feuilleton in de Zierikzeesche Nieuwsbode tot de prijs van een ‘aftands paard’ in de advertentierubriek. Dat had tot gevolg dat ik als kind opgroeide in verschillende werelden: in het nieuwbouw-Nederland van de jaren ’70 maar ook in het land waarin mijn familieleden waren groot geworden: het land van crisis, bezetting en wederopbouw. Wat ik hier als jonge toehoorder zonder het te weten leerde, was dat mijn manier van leven niet de enige was. Er was een tijd geweest dat water niet uit de kraan maar uit de pomp kwam, dat de olielampen, die op de kast antiek stonden te zijn gebrand hadden, dat de tractoren op het land paarden waren. Zoals het in mijn jeugd was, zo was het niet altijd geweest en zou het ook niet altijd blijven. Dit was niet het ‘Eeuwige Normaal’. De vrede en welvaart die ik kende, waren geen vanzelfsprekendheid. In de jaren ’40 en ’50 waren mijn ouders allebei oud genoeg om later ‘de beste’ verhalen te kunnen vertellen: die over de Oorlog en de Watersnoodramp. Allebei waren ze een heel klein onderdeel geweest van een heel groot verhaal over de vernietigende krachten van natuur en menselijke waan. Net niet joods genoeg om vervolgd te worden was mijn overgrootmoeder toch doodgeschoten door een Duitse soldaat omdat haar hond blafte. Net te stevig om in te storten was het eerste huis tussen dorp en dijk geweest, dat leek te ademen met elke golf die tegen de muren drukte. Te jong om het in woorden uit te kunnen drukken leerde ik dat vrede en veiligheid beschermd moesten worden en dat zelfs voortdurende waakzaamheid niet altijd genoeg was om het tij van de geschiedenis te keren. Ik groeide dus op met bagage, een vermoeden dat de wereld niet zo stabiel was als een kind, afkomstig uit een harmonieus gezin, reden heeft om te geloven. Maar was dit bagage die zwaar woog? Vele grote verhalen worden binnen een gezin met kleine kinderen maar liever niet verteld. De bepalende momenten in ons leven krijgen in Nederland maar zelden woorden toebedeeld. De storm van de eerste liefde, de aardschok van een sterfbed, de gebeurtenissen die ons gevormd hebben, we zwijgen erover. Waarom eigenlijk? Is het de angst de onbezorgde kindertijd die we onze zonen en dochters benijden te verstoren? Misschien. We weten allemaal dat er een andere tijd zal komen, waarin een veilig thuis niet meer zo vanzelfsprekend is. Wees nog maar even kind, kind. Maar misschien is het ook onze eigen angst voor gebeurtenissen die ons comfortabele leven bedreigen. We zijn er zo goed in geslaagd het gevaar uit onze wereld te bannen. Een deel van de bagage van zorg en verantwoordelijkheid hebben we achter ons kunnen laten. Ons leven hangt niet af van een waterput onderweg of een slang tussen het dorre woestijngras. Zelfs al whatsapp-end door het drukke stadsverkeer komen we meestal wel levend thuis. De dood is iets van later. We kunnen hem jarenlang op afstand houden met medicijnen en vastberaden ontkenning. Misschien is het ook onze minachting voor het verleden. Het idee dat zelfhulpboeken, reclames en geschiedeniswetenschappen ons voorhouden: dat de mens – de mensheid – voortdurend aan het doorgroeien is naar iets beters. Ons jongere zelf was dwazer, maakte fouten die we nu niet meer zullen maken. En wat voor onszelf geldt, geldt zeker voor het vroegere mensdom, met zijn godsdienstoorlogen, gebrek aan hygiëne en bijgeloof. Onze voorouders hebben ons niets te leren. Zelfs hun fouten niet. En omdat we zo weinig van hen onthouden hebben, kost het ons geen enkele moeite om onszelf als fundamenteel anders te zien. Superieur. Maar misschien is het ook wel onze twijfel aan ons eigen verteltalent die onze aarzeling om te spreken verklaart. Het vertellen van verhalen is in de afgelopen eeuw steeds meer een zaak van specialisten geworden. Schrijvers, die een intieme relatie met de Muze wordt toegedicht. Filmregisseurs en gameontwikkelaars die zoveel spannender verhalen kunnen vertellen dan wij zelf, compleet met explosies en special effects. Wie wacht nog op een verhaal van Grootje-bij-de-haard? Wat ook de reden is, merkwaardig is het wel dat in een tijd dat elke week wel een studie over het belang van lezen wordt gepubliceerd, het belang van vertellen wordt vergeten. Vaders wordt een prentenboek in de handen gedrukt: Lees voor, wees een role model. Maar waarom zou een vertellende vader geen role model kunnen zijn? Iedere ouder heeft lang genoeg geleefd om zijn kind iets van waarde te kunnen meegeven. Dat kan, zoals in mijn geval, de waardevolle ervaring zijn dat er vele werelden en vele manieren van leven bestaan. Het kan ook het verhaal zijn van een ouder of grootouder die zich door bloed, zweet en tranen onze tegenwoordig zo burgerlijke droom van financiële onafhankelijkheid wist te bereiken. Het verhaal van een ander land dat nooit werkelijk verlaten is. Het verhaal van een hemelse of al te menselijke god die van zijn voetstuk donderde. Welk verhaal het ook is, het zal ons iets vertellen over de mensen en de wereld die ons gevormd heeft. Het zal gekleurd zijn en vaak in tegenspraak met andere verhalen. Geen officiële geschiedenis en geen propaganda voor een groot ideaal, maar kleine geschiedenis, op menselijke maat. Geschiedenis die draagbaar is en in een knapzak past: hier, dit neem je mee. In een tijd waarin de houdbaarheid van een verhaal vaak niet meer dan enkele dagen is – de levensspanne op de sociale media – is het van belang kinderen verhalen mee te geven die wortelen in de tijd. Wie weet wie hij is en waar hij vandaan komt, kan altijd nog verdwalen, maar nooit zichzelf kwijtraken. Als schrijvers en uitgevers van kinderboeken bieden we kinderen verhalen aan. En hoewel we gelukkig niet meer de goedbedoelende, betweterige opvoeders van vroeger zijn, vinden we het nog steeds prettig om kinderen iets mee te geven dat hen gelukkige, evenwichtige mensen maakt. En laten we daar vooral mee doorgaan! Maar laten we niet vergeten dat iedereen, ook wie nooit een letter op papier zal zetten, een verhaal te vertellen heeft. Die verhalen hebben waarde: ze moeten verteld en gehoord worden. Ze vormen de bagage op onze tocht door de woestijn. |